Uitspraak
09/3808 WWB
09/3809 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] en [appellante], wonende te Amsterdam (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2009, 08/3943 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 juli 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 17 juni 2008 heeft het College een besluit genomen op grond van de Wet werk en bijstand. Appellanten hebben op 29 juli 2008 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een termijn te verlenen voor het indienen van de gronden. Op 30 juli 2008 heeft het College appellanten verzocht uiterlijk 26 augustus 2008 de gronden van het bezwaar in te dienen. Appellanten hebben de gronden van het bezwaar ingediend op 25 augustus 2008.
1.2. Appellanten hebben op 6 oktober 2008 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 29 juli 2008. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft het College beslist op het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 17 juni 2008. Appellanten hebben vervolgens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 29 juli 2008 ingetrokken en verzocht het College te veroordelen in de proceskosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek van appellanten om een veroordeling in de proceskosten afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het College uiterlijk op 6 oktober 2008 op het bezwaar van 29 juli 2008 had moeten beslissen en dat appellanten voor het begin van de beroepstermijn beroep hebben ingesteld. Nu niet is gebleken van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zou het beroep van appellanten, indien het niet was ingetrokken, niet-ontvankelijk zijn verklaard. In een dergelijk geval kan van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan niet worden gesproken.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben gesteld dat de laatste dag van de beslistermijn is gelegen op 5 oktober 2006 (lees: 2008). Aangezien het beroepschrift op 6 oktober 2008 is ingediend, is van een voor het begin van de beroepstermijn ingediend beroepschrift geen sprake.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 1 van de Algemene termijnenwet is bepaald dat een in de wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
4.2. De Raad stelt vast dat 5 oktober 2008 op een zondag viel. Indien, zoals appellanten stellen, het College op grond van de bepalingen van de Awb uiterlijk op 5 oktober 2008 op het bezwaar van 29 juli 2008 had moeten beslissen, dient op grond van artikel 1 van de Algemene termijnenwet het einde van de beslistermijn te worden gesteld op 6 oktober 2008.
4.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R. Scheffer.
HD