U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen recht op een Wet WIA-uitkering. Volledig en voldoende medisch onderzoek.

Uitspraak



10/4570 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 juli 2010, 09/138 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 1 april 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld en daarbij gevoegd een rapport van de arts-medisch adviseur J.A. Ribbens van 12 augustus 2010.

Het Uwv heeft als verweer het rapport van de bezwaarverzekeringsarts A.B. Gille van 20 oktober 2010 overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011.

Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam als machinebediende toen hij zich met ingang van 4 september 2006 ziek meldde in verband met een kleine avulsiefractuur in de rechter knie en een fractuur in zijn onderbeen na een bedrijfsongeval. Nadien zijn ook psychische klachten gemeld.

2. Appellant is in het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 20 mei 2008 onderzocht door de verzekeringsarts P.A.J.M. Lieven. Deze arts bracht in een rapport van dezelfde datum de fysieke klachten en beperkingen in verband met het bedrijfsongeval in kaart. Voorts stelde Lieven bij het psychisch onderzoek vast dat er aanwijzingen waren voor spanningsklachten, maar dat er geen sprake was van een manifeste depressie of een andere ernstige psychiatrische aandoening. Volgens Lieven kon appellant zich tijdens het onderzoek voldoende concentreren en kon de aandacht voldoende worden vastgehouden. De locomotore beperkingen legde Lieven vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Bij het arbeidskundig onderzoek werd bij functieduiding vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierna stelde het Uwv bij besluit van

18 augustus 2008 vast dat met ingang van 1 september 2008 voor appellant geen recht was ontstaan op een Wet WIA-uitkering.

3. In de bezwaarprocedure betrok de bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter de door appellant ingebrachte brief van de psycholoog drs. A. Bons van 13 september 2008 in zijn beschouwingen. Bons wees op de voorgeschiedenis van appellant als vluchteling uit Bosnië en de problematiek na het ongeval. Bons gaf aan dat het klachtenbeeld en het gedrag van appellant nogal wat kenmerken hadden van een Post traumatische stressstoornis (PTSS). De Kanter, die aansluitend aan de hoorzitting zelf ook een medisch onderzoek verrichtte, noteerde in zijn rapport van 14 november 2008 onder andere als klachten dat appellant slecht sliep en regelmatig droomde van brandende huizen en ernstig lichamelijk geweld. Volgens De Kanter voldeed het beeld niet aan dat van een PTSS omdat de symptomen te mild waren. Er waren volgens De Kanter ook geen signalen van cognitieve problematiek en hij onderschreef de FML. Na arbeidskundige herbeoordeling verklaarde het Uwv bij besluit van 31 december 2008 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2008 ongegrond.

4.1. In de beroepsprocedure legde appellant een expertise van de psychiater dr. J.J. van Egmond van 9 december 2009 over. Deze stelde vast dat bij appellant sprake was van een PTSS, een depressieve stoornis in remissie en een pijnstoornis. Volgens Van Egmond dienden in de FML beperkingen te worden aangenomen in verband met concentratie en voorts ten aanzien van langdurend, intensief of uitgebreid sociaal contact. Een beperking voor samenwerking gaf Van Egmond niet aan.

4.2. In het rapport van Van Egmond zag de in rubriek I van deze uitspraak vermelde bezwaarverzekeringsarts Gille – na schorsing van het onderzoek ter zitting van de rechtbank op 21 december 2009 – redenen aan te nemen dat de spanningsklachten van appellant voortkwamen uit de aandoening PTSS. Gille achtte het aannemelijk dat appellant in duur beperkt was tot het vasthouden van aandacht en nam ook aan dat appellant beperkt was ten aanzien van contact met klanten, cliënten of hulpbehoevenden. Een en ander verwerkte Gille door een aanpassing van de FML. Deze aanpassing leidde de bezwaararbeidsdeskundige M.F. van Wijngaarden blijkens diens rapport van

11 februari 2010 tot een gewijzigde functieduiding waarbij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd uitkwam op minder dan 35%.

4.3. In het vervolg van de procedure bij de rechtbank bleek dat partijen verdeeld bleven over de juistheid van de aanpassing van de FML aan de conclusies van het rapport van Van Egmond. Daarbij kwam met name naar voren dat Gille de psychische toestand van appellant in 2008 minder ernstig beoordeelde dan uit het beeld bij het onderzoek van

Van Egmond in december 2009 naar voren kwam.

5.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 31 december 2008 (hierna: het bestreden besluit) gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens gaf de rechtbank beslissingen over vergoeding aan appellant van proceskosten en griffierecht.

5.2. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de beperkingen van appellant op een volledig en voldoende medisch onderzoek is gebaseerd. Daarbij betrok de rechtbank ook de aanpassing van de FML in de beroepsprocedure naar aanleiding van het rapport van Van Egmond. Voorts oordeelde de rechtbank dat Gille de wijze van aanpassing van de FML in beroep voldoende heeft toegelicht.

5.3. Omdat de FML eerst in beroep was aangepast en naar aanleiding daarvan een gewijzigde functieduiding volgde, oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit was genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht maar tevens dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.

6. In hoger beroep is herhaald dat in de in de loop van de beroepsprocedure aangepaste FML de door Van Egmond vermelde beperkingen onjuist zijn verwerkt.

7.1. De Raad stelt vast dat het geschil in hoger beroep zich beperkt tot de in overweging 6 – samengevat weergegeven – beroepsgrond. De Raad tekent daarbij aan dat reeds ter hoorzitting van 4 november 2008 door de toenmalige gemachtigde van appellant is verklaard dat de beperkingen van appellant in verband met de knieklachten in de FML correct waren weergegeven en dat deze beperkingen ongewijzigd in de aangepaste FML zijn opgenomen. De Raad zal zich dan ook beperken tot het aangegeven punt van geschil.

7.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om wat betreft de juistheid van de aanpassing van de FML door Gille tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad overweegt in dit verband dat Van Egmond weliswaar meer beperkingen in rubriek 1 van de FML heeft vermeld welke in verband staan met concentratie en aandacht. Er kan echter naar het oordeel van de Raad niet aan worden voorbijgezien dat Van Egmond bij de beschrijving van het psychiatrisch onderzoek op blz. 7 van zijn rapport alleen heeft aangegeven dat anamnestisch geheugen- en concentratiestoornissen wel aanwezig zijn maar dat deze stoornissen bij zijn onderzoek niet merkbaar waren. Voorts gaf Van Egmond aan dat de aandacht goed te trekken en te behouden was. De Raad ziet dan ook in de waarnemingen van Van Egmond bij zijn onderzoek, welke wat betreft de cognitieve functies van appellant in feite in lijn liggen met de vaststellingen van Lieven en De Kanter, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in de aangepaste FML in dit opzicht onvoldoende beperkingen zijn gesteld. De Raad wijst er overigens nog op dat, zelfs indien appellant zou worden gevolgd in zijn standpunt dat de formulering van de beperking in verband met concentratie in onderdeel 1.9.10 van de aangepaste FML afwijkt van de formulering van Van Egmond, dit geen betekenis zou hebben voor de uitkomst van de onderhavige beoordeling. Op blz. 6 van het rapport van Van Wijngaarden is immers beargumenteerd dat de belasting ten aanzien van het richten van de aandacht op de bron van de handelingen of de bron van de informatie in de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies de door Van Egmond aangegeven waarde van niet langer dan een half uur niet overschrijdt. Voorts ziet de Raad ook wat betreft de door Van Egmond aangegeven beperking ten aanzien van sociaal contact geen reden de aanpassing van de FML voor onjuist te houden. Van Egmond heeft immers, zoals in overweging 4.1 al is aangegeven, geen beperking aangenomen ten aanzien van samenwerking.

7.3. De overwegingen 7.1 en 7.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

8. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.

(get.) J. Brand.

(get.) T. Dolderman.

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature