U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Nu appellante precies datgene heeft gedaan dat volgens de leidraad van haar werd verwacht en ook nauwgezet heeft voldaan aan hetgeen haar door medewerk(st)ers van de Minister is medegedeeld, is de Raad van oordeel dat appellante redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt dat het GBA-adres en het bij de Minister bekende adres niet met elkaar overeenstemmen. Voor het omzetten van de beurs van appellante naar de norm voor een uitwonende studerende, naar een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende bestond mitsdien geen grond.

Uitspraak



10/1030 WSF

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 januari 2010, 08/1429 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).

Datum uitspraak: 22 oktober 2010

I. PROCESVERLOOP

In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de

IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010. Appellante was vertegenwoordigd door haar vader [naam vader] en de Minister door mr. G.J.M. Naber.

II. OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 5 november 2008 heeft de Minister, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit waarbij de aan appellante toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende per 1 juni 2008 is omgezet naar een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.

Aan dit besluit ligt ten grondslag de overweging dat het adres waarop appellante in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven, afwijkt van het woonadres dat appellante aan de Minister heeft opgegeven en dat niet is gebleken dat appellante van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang - het door appellante tegen het besluit van 5 november 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat haar van de afwijking bedoeld in 1 redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt.

4.1. De Raad overweegt als volgt.

4.2. Bij Wet van 13 december 2000, houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene (Stb. 2001, 67), is de regeling inzake het recht op studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende gewijzigd. Ingevolge deze wet luidt artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) vanaf 1 januari 2002 als volgt:

“1. Indien bij de controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.

2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.”

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van afwijking van de adressen als bedoeld in artikel 1.5 vorenaangehaald.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante van de afwijking redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of appellante zich die inspanningen heeft getroost om zich te (kunnen) laten inschrijven in de GBA die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd.

4.4. De Minister hanteert – naar ter zitting aan de orde is geweest en ook volgt uit de brief van de Minister aan appellante van 3 juni 2008 – in het kader van de beantwoording van de vraag of een verwijt kan worden gemaakt een zogenoemde leidraad. In deze leidraad is de betekenis van artikel 1.5 van de WSF 2000 uiteengezet en aangegeven op welke wijze de controle op de adresgegevens plaatsvindt.

Voorts is in deze leidraad vermeld:

”In sommige gevallen kun je er als student weinig of niets aan doen dat de adresgegevens van DUO en de GBA verschillen, de zogenaamde overmachtsituaties. In die gevallen zijn er geen consequenties voor de hoogte van je studiefinanciering. Hieronder staan de situaties waarvoor dat geldt:

”…

je hebt er alles aan gedaan je bij de gemeente te laten inschrijven, maar de gemeente weigert dit, naar jouw mening, ten onrechte. Je kunt dan een zg. ”Beroep niet-verwijtbaarheid” indienen. Stuur onder de kop ”Beroep niet-verwijtbaarheid” een brief naar de Dienst Uitvoering Onderwijs, waarin je vermeldt dat de gemeente je niet wil inschrijven. Je moet daarbij een verklaring van de gemeente overleggen waaruit blijkt waarom de gemeente je niet wil inschrijven op het adres waar je woont. DUO beoordeelt dan of je beroep gehonoreerd wordt en je de uitwonenden beurs kunt behouden. (N.B.: Alleen als de reden dat de gemeente je niet wil inschrijven volledig buiten je schuld ligt, is er sprake van een overmachtsituatie)

….”.

4.5. In de leidraad is voorts een aantal situaties opgesomd waarin geen sprake is van een overmachtsituatie. Niet als een overmachtsituatie geldt het geval dat geen inschrijving bij de GBA op het nieuwe adres plaatsvindt, omdat zulks niet wordt toegestaan door de verhuurder, omdat geen inschrijving heeft plaatsgevonden ter voorkoming van het verlies van rechten en de situatie dat inschrijving vanwege een handicap of ziekte niet kan plaatsvinden.

4.6. Appellante heeft bij formulier van 4 mei 2008 aan de Minister doorgegeven dat zij per die datum uitwonend wordt. Zij heeft per die datum een beurs naar de norm voor een uitwonende studerende aangevraagd.

4.7. Naar aanleiding van de door appellante gedane mededeling en haar verzoek bedoeld in 4.6 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen een medewerkster van de Minister en appellante. Naar aanleiding van dit contact heeft appellante de Minister een kopie van een bericht van de gemeente Hellendoorn gezonden, waaruit naar haar mening volgt dat de gemeente appellante niet inschrijft op het adres waar zij verblijft.

4.8. Bij brief van 3 juni 2008 heeft de in 4.7 bedoelde medewerkster van de Minister appellante medegedeeld dat haar woonadres wordt aangepast naar [adres 1] te Nijverdal, maar dat van een overmachtsituatie die aan inschrijving in de weg staat geen sprake is, omdat het door appellante opgezonden stuk bedoeld in 4.7 onvoldoende grond biedt om een uitzondering te maken.

4.9. Bij Bericht Studiefinanciering 2008, nr. 2 van 7 juni 2008 is aan appellante, ondanks de mededeling bedoeld in 4.8, een beurs naar de norm voor een uitwonende studerende verstrekt.

4.10. Bij brieven van 12 juli 2008 is appellante een bericht gezonden als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. In deze brieven is vermeld dat het woonadres als doorgegeven aan de IB-Groep niet overeenstemt met het GBA-adres.

4.11. Naar aanleiding van de brief van 12 juli 2008 heeft appellante zich gewend tot een zogenoemd informatiepunt van de Minister. Bij brief van 1 augustus 2008 heeft appellante alsnog een verklaring van de gemeente Hellendoorn overgelegd, uit welke verklaring blijkt dat deze is afgegeven door de gemeente Hellendoorn en waaruit volgt dat de gemeente niet tot inschrijving wenst over te gaan, omdat het pand waarin appellante woonachtig is een bedrijfspand is.

4.12. Bij brief van 27 augustus 2008 heeft de Minister aangegeven dat de verklaring van de gemeente Hellendoorn geen aanleiding geeft om tot een andere opvatting te komen dan neergelegd in de brief van 3 juni 2008, bedoeld in 4.8.

4.13. Bij besluit van 12 september 2008 heeft de Minister de beurs van appellante naar de norm voor een uitwonende studerende omgezet naar een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.

4.14. Appellante heeft in haar bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 12 september 2008 uiteengezet welke acties zij heeft ondernomen om aan te tonen dat het haar niet is te verwijten dat de meerbedoelde adresgegevens niet overeenstemmen. Zij heeft er onder meer op gewezen dat zij de verklaring bedoeld in 4.11 heeft overgelegd nadat haar uit de informatie verstrekt door het informatiepunt bedoeld in eveneens 4.11 was gebleken dat de Minister slechts verklaringen accepteert met een logo van de gemeente en door of namens het gemeentebestuur ondertekend.

4.15. Bij besluit van 5 november 2008 heeft de Minister het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

4.16. In het verweerschrift ingediend bij de Raad en ter zitting heeft de gemachtigde van de Minister uiteengezet dat de opvatting dat zich geen situatie voordoet waarin appellante geen verwijt is te maken als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 met name steunt op de overweging dat appellante heeft nagelaten rechtsmiddelen aan te wenden tegen het besluit van de gemeente Hellendoorn tot weigering haar in te schrijven op het adres [adres 1] te Hellendoorn.

5.1. Naar het oordeel van de Raad volgt uit 4.6 tot en met 4.14 dat appellante datgene heeft gedaan dat volgens de leidraad bedoeld in 4.4 door de Minister van haar wordt verwacht. Daarenboven heeft zij herhaaldelijk overleg gehad met medewerk(st)ers van de Minister die haar – zoals ook mag worden verwacht – informatie hebben verstrekt overeenkomstig de leidraad. In de leidraad heeft de Minister niet aangegeven dat van appellante wordt verwacht dat zij rechtsmiddelen aanwendt tegen het besluit van de gemeente. Ook in de contacten met medewerk(st)ers van de Minister is haar deze informatie niet verstrekt.

5.2. Onder de omstandigheden genoemd in 5.1 is de Raad van oordeel dat de Minister niet op basis van de overweging, dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het namens het gemeentebestuur van Hellendoorn genomen besluit om appellante niet in te schrijven in de GBA op het adres [adres 1] te Hellendoorn tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen sprake is van afwezigheid van verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid van de Wsf 2000.

5.3. Nu appellante precies datgene heeft gedaan dat volgens de leidraad van haar werd verwacht en ook nauwgezet heeft voldaan aan hetgeen haar door medewerk(st)ers van de Minister is medegedeeld, is de Raad van oordeel dat appellante redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt dat het GBA-adres en het bij de Minister bekende adres niet met elkaar overeenstemmen. Voor het omzetten van de beurs van appellante naar de norm voor een uitwonende studerende, naar een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende bestond mitsdien geen grond. De besluiten van 12 september 2008 en 5 november 2008 zijn mitsdien onrechtmatig.

5.4. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd.

Het beroep tegen het besluit van 5 november 2008 dient gegrond te worden verklaard en dat besluit dient te worden vernietigd.

Voorts dient het besluit van 12 september 2008 te worden herroepen.

5.5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;

Herroept het besluit van 12 september 2008;

Bepaalt dat de Minister het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van

€ 110,- aan appellante vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.

(get.) G. van der Wiel.

(get.) R.L. Rijnen.

IvR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature