U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om een faillissementsuitkering. Appellant heeft niet binnen de termijn van 26 weken, genoemd in artikel 62, derde lid, van de WW de aanvraag ingediend. Geen bijzonder geval. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant aan de brief van het Uwv van 3 september 2008 geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het Uwv zijn aanvraag inhoudelijk zou beoordelen, ook al was deze te laat ingediend.

Uitspraak



09/6079 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 september 2009, 09/1755 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 22 september 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.J. Luursema, advocaat te Hoogezand, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sedert 5 november 2007 als financieel adviseur werkzaam in dienst van [werkgever ] te [vestigingsplaats]. Bij vonnissen van 15 februari 2008 heeft de rechtbank [B.V. 1] en [B.V. 2], voor welke vennootschappen [werkgever ] handelde, in staat van faillissement verklaard.

De curator heeft bij brief van 25 februari 2008 appellant ontslag aangezegd.

1.2. Bij brieven van 26 februari 2008 en van 24 juni 2008 heeft het Uwv appellant een aanvraagformulier “overname betalingsverplichtingen wegens betalingsonmacht werkgever” en een brochure gezonden met het verzoek om telefonisch contact op te nemen met een buitendienstmedewerker van de afdeling faillissementen voor het maken van een intakeafspraak. Appellant heeft aan deze verzoeken geen gevolg gegeven.

1.3. Op 27 juni 2008 en op 8 juli 2008 heeft appellant gesprekken gevoerd met de re-integratiecoach G. Natzijl (hierna: Natzijl) over het starten als zelfstandige. Daarbij is vastgesteld dat appellant, die een volledige uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, het dienstverband en de gewerkte uren bij [werkgever ] niet had opgegeven. Bij brief van 15 juli 2008 heeft appellant Natzijl een aantal stukken toegezonden met als toelichting dat er vanaf het begin van zijn indiensttreding betalingsmoeilijkheden waren en dat dit voor hem de reden is geweest om die WW-uitkering niet op te zeggen. Natzijl heeft die stukken doorgezonden aan de fraudeafdeling van Uwv. Vervolgens heeft appellant op 26 augustus 2008 telefonisch geïnformeerd of een aanvraag om een faillissementsuitkering bij de afdeling faillissementen bekend was. Toen een dergelijke aanvraag niet bleek te zijn aangekomen is bij brief van 3 september 2008 nogmaals een aanvraagformulier aan appellant toegezonden. Dat aanvraagformulier is op 15 september 2008 door appellant ondertekend en door het Uwv retour ontvangen op 18 september 2008.

1.4. Bij besluit van 24 november 2008 heeft het Uwv afwijzend op de aanvraag beslist. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 8 april 2009 (hierna: bestreden besluit) op de grond dat de aanvraag op 15 augustus 2008 ontvangen had moeten zijn. Volgens het Uwv is geen sprake van een bijzonder geval.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat appellant niet binnen de termijn van 26 weken, genoemd in artikel 62, derde lid, van de WW de aanvraag heeft ingediend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellant de aanvraag niet tijdig heeft ingediend, is niet gebleken. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht de aanvraag afgewezen.

3. Appellant heeft dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep gemotiveerd bestreden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Naar het oordeel van de Raad bieden de in het dossier aanwezige stukken geen aanknopingspunten om aan te nemen dat van een eerdere aanvraag om een faillissementsuitkering dan de schriftelijke aanvraag van 15 september 2008 sprake is geweest. De aan de re-integratiecoach Natzijl gerichte brief van appellant van 15 juli 2008 is een reactie op het verzoek van Natzijl om stukken toe te zenden met betrekking tot de periode waarin appellant tijdens zijn WW-uitkering voor [werkgever ] had gewerkt. In de tekst van die brief kan naar het oordeel van de Raad geen (impliciet) verzoek om een faillissementsuitkering worden gelezen. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden vastgesteld dat appellant zijn aanvraag om een faillissementsuitkering buiten de in artikel 62, derde lid, van de WW gestelde termijn van 26 weken heeft ingediend. Dit houdt in dat appellant geen recht heeft op die uitkering. Alleen in bijzondere gevallen is het Uwv bevoegd daarvan af te wijken.

4.2. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat het niet eerder aanvragen van een faillissementsuitkering hem niet kan worden aangerekend. Hij is door middel van toezending van aanvraagformulieren en een brochure tijdig en adequaat geïnformeerd over wat hij moest doen om zijn eventuele aanspraken op een faillissementsuitkering geldend te maken. Voor zover er, zoals gesteld, bij hem onduidelijkheid bestond over het verschil tussen de faillissementsuitkering en de reguliere WW-uitkering, had het op zijn weg gelegen om contact op te nemen met de buitendienstmedewerker van het Uwv van de afdeling faillissementen, zoals gevraagd in de brieven van 26 februari 2008 en 24 juni 2008. Ook overigens ziet de Raad geen grond om hier een bijzonder geval aan te nemen.

4.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant aan de brief van het Uwv van 3 september 2008 geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het Uwv zijn aanvraag inhoudelijk zou beoordelen, ook al was deze te laat ingediend.

4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J. Riphagen en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) D.E.P.M. Bary.

KR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature