Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Intrekking WAO-uitkering. Door de rechtbank is een onafhankelijk deskundige ingeschakeld. Deze deskundige komt tot de conclusie dat op zijn vakgebied bij appellant geen sprake is van ziekte of gebrek. Er is met name geen sprake van psychose en evenmin van een posttraumatische stressstoornis. Het beeld van appellant moet worden gezien als een ontwikkelingsgang gedragsproblematiek, vanuit de persoonlijkheid van appellant binnen de relatie waarin hij staat. Hij kan instemmen met het standpunt van het Uwv dat appellant op de datum in geding niet langer als arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt en in staat was 40 uur per week te werken. Geen reden om af te wijken van het oordeel van de deskundige.

Uitspraak



10/1500 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 januari 2010, 08/3918 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 10 september 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 13 augustus 2010. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in december 1994 na een arbeidsongeval uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker. Hij heeft nadien ook (spannings)hoofdpijnklachten en psychische klachten ontwikkeld. Ingaande eind november 1995 is appellant in aanmerking gebracht voor onder meer een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op verzoek van de verzekeringsarts van het Uwv onderzocht door psychiater J.H.M. van Laarhoven. Uit diens expertiserapport van 26 januari 2008 komt naar voren dat deze psychiater op grond van het door hem ingestelde onderzoek bij appellant geen ziekte of gebrek op zijn vakgebied heeft kunnen vaststellen, zeker niet in de gesuggereerde mate. Volgens Van Laarhoven zijn er geen positieve aanwijzingen dat voor appellant beperkingen gelden ten aanzien van arbeid ten gevolge van ziekte of gebrek op psychiatrisch terrein.

2.1. De verzekeringsarts heeft deze conclusies gevolgd, aldus dat is aangenomen dat voor appellant geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek (meer) vallen aan te geven. Bij besluit van 20 maart 2008 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 14 mei 2008 ingetrokken, op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.

2.2. In bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2008 heeft appellant, ter onderbouwing van zijn eigen opvatting dat hij op de datum in geding als gevolg van zijn psychische problematiek nog steeds niet over duurzaam te benutten arbeidsmogelijkheden beschikt, onder meer verwezen naar een brief van zijn behandelend psychiater S. Gülsaçan van

24 april 2008, waaruit naar voren komt dat appellant lijdende is aan een posttraumatische stressstoornis met psychotische kenmerken.

2.3. Van Laarhoven heeft op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts op de brief van Gülsaçan gereageerd. In een aanvullend rapport van 12 juli 2008 heeft Van Laarhoven aangegeven dat en waarom in die brief geen aanleiding wordt gezien zijn visie op de psychiatrische toestand van appellant te herzien of bij te stellen.

2.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van

20 maart 2008 in stand kan blijven, waarna het bezwaar tegen dat besluit bij besluit van 23 juli 2008, hierna: het bestreden besluit, ongegrond is verklaard.

3.1. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant zijn eigen opvatting gehandhaafd. Hij heeft aanvullende informatie van Gülsaçan van 24 februari 2009 in het geding gebracht, waarin als diagnose wordt vermeld: depressieve stoornis, in engere zin, chronisch, met melancholische kenmerken, en as II uitgestelde diagnose, wel trekken van narcistische persoonlijkheidsstructuur.

3.2. Overwegende dat moet worden vastgesteld dat de inzichten van de behandelend psychiater Gülsaçan en van de experterend psychiater Van Laarhoven niet met elkaar overeenkomen, heeft de rechtbank aanleiding gevonden zich te laten adviseren door een onafhankelijk psychiatrisch deskundige. Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater B.J. van Eyk appellant onderzocht en daarvan verslag uitgebracht bij rapport van 15 juni 2009. In dat rapport komt (ook) van Eyk tot de conclusie dat op zijn vakgebied bij appellant geen sprake is van ziekte of gebrek. Er is met name geen sprake van psychose en evenmin van een posttraumatische stressstoornis. Het beeld van appellant moet worden gezien als een ontwikkelingsgang gedragsproblematiek, vanuit de persoonlijkheid van appellant binnen de relatie waarin hij staat. Hij kan instemmen met het standpunt van het Uwv dat appellant op de datum in geding niet langer als arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt en in staat was 40 uur per week te werken.

3.3. Vervolgens heeft Van Eyk, in reactie op commentaar op zijn rapport van Gülsaçan van 21 augustus 2009, in een aanvullend rapport van 21 september 2009 aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met de beeldvorming van de behandelende sector. Wel plaatst hij als aantekening dat dit niet wil zeggen dat hij de reactievorming van appellant niet als ernstig inschat. Aan de problematiek waarin appellant is vastgelopen mag evenwel volgens Van Eyk niet het label van een psychiatrische ziekte worden gehangen. Van Eyk ziet aldus geen reden terug te komen van zijn beantwoording van de hem door de rechtbank gestelde vragen.

3.4. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van deskundige Van Eyk, in verband waarmee het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.

4.1. In hoger beroep heeft appellant zijn eigen opvatting gehandhaafd. De rechtbank heeft volgens appellant ten onrechte deskundige Van Eyk gevolgd in diens beoordeling. De Raad wordt verzocht over te gaan tot benoeming van een eigen deskundige. Aangevoerd wordt dat, zo begrijpt althans de Raad deze grond, er meer aan de hand moet zijn dan uitsluitend problemen veroorzaakt door de persoonlijkheidsstructuur van appellant, nu appellant met die zelfde persoonlijkheidsstructuur in het verleden vele jaren heeft gewerkt. Ter onderbouwing van zijn opvatting heeft appellant brieven van Gülsaçan van 12 maart 2010 en van 9 juli 2010 ingezonden alsmede een indicatiebesluit AWBZ-zorg van 23 juni 2010.

4.2. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. In vaste rechtspraak heeft de Raad blijk gegeven van zijn opvatting dat de conclusies van een door de rechter geraadpleegde onafhankelijk deskundige in beginsel dienen te worden gevolgd. Dit kan anders zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen een uitzondering op die regel aan te nemen. De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken.

4.3. De Raad heeft daarbij in de eerste plaats in aanmerking genomen dat deskundige Van Eyk een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht waarbij naast eigen onderzoek van appellant ook kennis is genomen van alle zich onder de gedingstukken omtrent appellant bevindende medische rapporten en gegevens, daarbij inbegrepen informatie van diverse behandelende artsen.

4.4. Verder heeft Van Eyk de conclusies waartoe hij is gekomen op inzichtelijke en overtuigende wijze aan de hand van zijn onderzoeksbevindingen gemotiveerd.

4.5. Voorts geldt dat Van Eyk ook heeft kennisgenomen van het commentaar op zijn rapport van Gülsaçan van 21 augustus 2009, in reactie waarop Van Eyk zijn eigen zienswijze - die in grote lijnen overeenstemt met de zienswijze van psychiater Van Laarhoven als vervat in diens expertiserapport van 26 januari 2008 en het aanvullende rapport van 12 juli 2008 - stellig en gemotiveerd heeft staande gehouden.

4.6. Ten slotte overweegt de Raad dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft doen aanvoeren en aan nadere stukken heeft ingezonden evenmin aanknopingspunten bevat om de hiervoor vermelde hoofdregel inzake het belang dat toekomt aan rapporten van een onafhankelijk deskundige terzijde te stellen. Daarbij merkt de Raad op dat de brieven van Gülsaçan van 12 maart 2010 en 9 juli 2010 geen nieuwe gezichtspunten bevatten ten opzichte van eerdere brieven van die psychiater, terwijl het indicatiebesluit AWBZ-zorg van 23 juli 2010 reeds geen gewicht in de schaal legt nu de daarin opgenomen vaststelling dat bij appellant sprake is van een psychiatrische aandoening niet kenbaar aan de hand van enig medisch gegeven is onderbouwd.

4.7. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2010.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) M.A. van Amerongen.

NW


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature