U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Bedrijfsongeval. Afwijzing schadevergoeding. De minister heeft voldoende onderbouwd dat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Uit de door partijen overgelegde foto’s blijkt niet van abnormale gevaarlijke oneffenheden in de klinkerbestrating. Dat uit het feit dat er voor het gebouw na het ongeval een trapleuning is aangebracht kan niet worden afgeleid dat de minister in zijn zorgplicht tekortgeschoten is. Gelet op de toedracht van het ongeval, had de aanwezigheid van een trapleuning de valpartij niet voorkomen.

Uitspraak



09/782 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 december 2008, 08/774 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Defensie als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Defensie (hierna: minister)

Datum uitspraak: 3 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Staatssecretaris van Defensie heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W. Waardenburg, advocaat te Zoetermeer.

De Staatssecretaris van Defensie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen, werkzaam bij het ministerie van Defensie.

II. OVERWEGINGEN

1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.

2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

2.1. Appellante is werkzaam bij de Koninklijke landmacht als beveiligingsbeambte. Haar standplaats is de Kromhoutkazerne te Utrecht. Op 8 september 2005 is appellante tijdens een patrouille op de Bernhardkazerne te Amersfoort bij gebouw J ten val gekomen. Daarbij heeft zij letsel aan haar rechter elleboog en pols opgelopen.

2.2. Bij besluit van 14 juni 2006 heeft de minister het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval in de zin van artikel 64, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie .

Appellante heeft naar aanleiding van dit besluit bij brief van 27 september 2006 de minister verzocht over te gaan tot erkenning van de aansprakelijkheid voor en vergoeding van de door haar geleden schade ter hoogte van € 1.948,- exclusief de nader te bepalen immateriële schade. De minister heeft dit verzoek bij besluit van 14 september 2007 afgewezen.

2.3. Bij het bestreden besluit van 1 februari 2008 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de minister genoegzaam heeft aangetoond dat hij in het onderhavige geval niet tekort is geschoten in het nakomen van zijn verplichtingen.

4.1. Appellante heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat de minister zijn zorgplicht heeft geschonden. Zij heeft hiertoe gesteld dat haar collega B, de eerste bewaker met wie zij op patrouille was, haar voor aanvang van de patrouille niet heeft gewaarschuwd voor de grote oneffenheden in de klinkerbestrating voor het door haar te controleren gebouw. Dit had naar de mening van appellante voor de hand gelegen, omdat appellante voor het eerst op patrouille was op de Bernhardkazerne en omdat zij, hoewel zij is opgeleid tot bewaker/beveiliger haar diensten normaal gesproken enkel op de receptie van de kazerne verricht.

Appellante heeft er verder op gewezen dat haar collega B zich niet heeft gehouden aan het voorschrift om een patrouille met twee personen te doen, door zelf met zijn patrouillewagen langs de ene kant van het gebouw te rijden en haar te voet de andere kant van het gebouw te laten inspecteren.

Ter zitting heeft appellante in dit verband gesteld dat een patrouille zich niet mag splitsen en dat de patrouilleleden niet meer dan tien meter van elkaar verwijderd mogen zijn. Het ongeval had volgens appellante voorkomen kunnen worden indien de inspectie van het gebouw conform de regels had plaatsgevonden.

Appellante meent dat de minister ook zijn zorgplicht heeft geschonden door geen zogenoemde maglight zaklamp op te nemen in de persoonsgebonden outfit van de beveiligingsbeambte. Tot slot heeft zij erop gewezen dat na het ongeval een trapleuning is aangebracht bij gebouw J, de verlichting bij dat gebouw is verbeterd en maglights zijn gemonteerd in de surveillancewagens.

4.2. De minister heeft hier tegenover gesteld dat niet gezegd kan worden dat de op hem rustende zorgplicht is veronachtzaamd. Er is geen sprake van abnormale oneffenheden in de klinkerbestrating. Appellante liep op stevig schoeisel en het was nog licht, net een beetje schemerig. Voorts had appellante de beschikking over een zaklamp, doch zij heeft er volgens de minister voor gekozen deze niet mee te nemen.

Ter zitting is namens de minister opgemerkt dat, gelet op de gestelde oorzaak van het ongeval, het niet aannemelijk is dat het gebruik van een zaklamp het ongeval zou hebben voorkomen.

5. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.

5.1. Het besluit van 1 februari 2008 betreft de handhaving van een zuiver schadebesluit betreffende schade die door de ambtenaar beweerdelijk is geleden in de uitoefening van haar dienstbetrekking. De Raad verwijst voor de hier aan te leggen toetsingsmaatstaf naar zijn uitspraak van 22 juni 2000, LJN AB0072 en TAR 2000, 112.

5.2. Niet in geschil is dat appellante op 8 september 2005 gedurende de uitoefening van haar werkzaamheden ten val is gekomen en dat zij ten gevolge van de val schade heeft opgelopen. Tevens staat tussen partijen vast dat de schade die appellante is overkomen niet het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van appellante. Derhalve dient de Raad de vraag te beantwoorden of de minister zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van appellante op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat appellante in de uitoefening van haar werkzaamheden schade lijdt.

5.3. Op grond van de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat de minister zijn stelling dat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden voldoende heeft onderbouwd.

5.4. Met betrekking tot de toedracht van het ongeval onderschrijft de Raad hetgeen de rechtbank hieromtrent in rechtsoverweging 2.8 heeft overwogen.

5.5. De oorzaak van de val van appellante is gelegen in het feit dat zij is gestruikeld over een oneffenheid in de bestrating voor gebouw J. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de door partijen overgelegde foto’s niet blijkt van abnormale gevaarlijke oneffenheden in de klinkerbestrating. De oneffenheden die zichtbaar zijn betreffen kleine oneffenheden die inherent zijn aan een dergelijke klinkerbestrating. Hiermee dient ook in het dagelijks leven rekening gehouden te worden, hetgeen met zich meebrengt dat een ongeval zoals appellante is overkomen zich overal kan voordoen. In dit kader acht de Raad het van belang dat appellante is opgeleid als beveiliger/bewaker en dat zij ten tijde van het ongeval op stevig, door haar werkgever verstrekt schoeisel liep. Het kan naar het oordeel van de Raad dan ook niet van de minister gevergd worden om in situaties als de onderhavige extra maatregelen te treffen en/of extra aanwijzingen te verstrekken.

5.6. De Raad volgt appellante niet in haar betoog dat uit het feit dat er voor gebouw J na het ongeval een trapleuning is aangebracht kan worden afgeleid dat de minister in zijn zorgplicht tekortgeschoten is. Gelet op de toedracht van het ongeval, had de aanwezigheid van een trapleuning de valpartij niet voorkomen. Wat door partijen is aangevoerd met betrekking tot de zaklamp laat de Raad buiten beschouwing, nu uit hetgeen namens de minister ter zitting naar voren is gebracht kan worden afgeleid dat het appellante niet langer wordt tegengeworpen dat zij in het onderhavige geval wel de beschikking had over een zaklamp, maar deze niet had meegenomen.

5.7. Aan de stelling van appellante dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als de patrouille zich conform de voorschriften niet gesplitst had gaat de Raad voorbij nu de Raad niet inziet hoe de aanwezigheid van de collega, gelet op de toedracht van het ongeval, de valpartij had kunnen voorkomen.

6. Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en B.M. van Dun en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.

(get.) K. Zeilemaker.

(get.) K. Moaddine.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature