E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:CRVB:2009:BK5750
LJN BK5750, Centrale Raad van Beroep, 09/920 AW + 09/921 AW + 09/922 AW + 09/923 AW + 09/2426 AW

Inhoudsindicatie:

Intrekking van de bovenwettelijke uitkering. Nu de blijvend gehele weigering van de WW-uitkering in rechte vaststaat, bestaat gelet op artikel 4 van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijs-personeel primair en voortgezet onderwijs, zoals dit luidde op 16 februari 2007, geen recht op een bovenwettelijke uitkering. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de intrekking van het besluit tot toekenning van de bovenwettelijke uitkering per 16 februari 2007 dan ook terecht onderschreven. De Raad stelt vast dat niet is weersproken dat appellant steeds heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht en de minister op de mogelijk onjuiste betaling van de uitkering heeft gewezen, zodat appellant van de onverschuldigd betaalde uitkering geen verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de Raad kan dit er echter niet toe leiden dat van terugvordering moet worden afgezien nu appellant, gelet op de hoogte van zijn inkomen, redelijkerwijs had kunnen weten dat de bovenwettelijke uitkering onverschuldigd werd betaald. De Raad is voorts van oordeel dat niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is slechts sprake van dringende redenen indien door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiƫle consequenties voor de betrokkene optreden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat op het recht op suppletie het verplichtingen- en sanctieregiem van de WW van toepassing is. Nu vaststaat dat appellant niet heeft voldaan aan zijn uit de WW voortvloeiende sollicitatieverplichting, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister op goede gronden, in navolging van de maatregelen op de WW-uitkering en met gelijke ingangsdata, maatregelen op de suppletie heeft opgelegd. Het is de Raad niet gebleken dat aan appellant uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan dat het recht op suppletie zou worden gehandhaafd en de suppletie zou worden uitbetaald. Geen schending van de redelijke termijn. Afwijzing schadevergoeding.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie