Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Terugvordering bijstand. Erfenis. In hoger beroep is niet aangevoerd dat het College bij het nemen van het thans bestreden besluit de uitspraak van de rechtbank inhoudelijk niet in acht heeft genomen of (het bedrag van) de terugvordering anderszins onjuist heeft vastgesteld. De overschrijding met tien dagen voor het nemen en bekend maken van het nieuw besluit brengt echter niet met zich, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat het besluit zelf voor onrechtmatig moet worden gehouden.

Uitspraak



07/4906 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juli 2007, 05/2663 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)

Datum uitspraak: 21 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2009. Appellant is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma, werkzaam bij de gemeente Utrecht.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), later de Wet werk en bijstand (WWB). Op 25 december 1998 is de vader van appellant overleden. In december 2001 heeft de notaris uit het erfdeel een aantal schulden voldaan en het restant aan appellant overgemaakt. Appellant heeft dit in januari 2002 aan het College gemeld.

1.2. Vanwege deze beschikbaar gekomen middelen heeft het College - voor zover hier van belang - bij besluit van 2 maart 2004 de over de periode van 25 december 1998 tot en met 21 maart 2000 betaalde bijstand tot een bedrag van € 10.221,10 van appellant teruggevorderd.

1.3. Na vernietiging van een eerder besluit op bezwaar door de rechtbank bij uitspraak van 13 juni 2005, 04/2765, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, heeft het College bij het thans bestreden besluit van 3 augustus 2005, verzonden op 5 augustus 2005, opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Het bezwaar is in zoverre gegrond verklaard dat de periode waarover appellant geen recht op bijstand had nader is vastgesteld op 25 december 1998 tot en met 17 april 1999 en het bedrag van de terugvordering op € 2.525,41.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aangevoerd dat het College bij het nemen van het thans bestreden besluit de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2005 inhoudelijk niet in acht heeft genomen of (het bedrag van) de terugvordering anderszins onjuist heeft vastgesteld.

4.2. Appellant heeft er terecht op gewezen dat het College bij het nemen en bekend maken van het besluit van 3 augustus 2005 de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn van zes weken met tien dagen heeft overschreden. Daarvoor heeft het College in dat besluit ook verontschuldigingen aangeboden. Deze overschrijding brengt echter niet met zich, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat het besluit zelf voor onrechtmatig moet worden gehouden.

4.3. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.4. Anders dan appellant meent, betekent dit niet dat de burger geen stok achter de deur heeft om een bestuursorgaan tot beslissen te dwingen. Appellant had bij de rechtbank beroep kunnen instellen tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar.

4.5. Nu dit niet is gebeurd, er geen sprake is van een gegrond beroep en er voor vernietiging van het bestreden besluit geen plaats is, biedt artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen grondslag voor inwilliging van het verzoek van appellant om € 45,-- schadevergoeding voor iedere dag van de overschrijding. Reeds hierom dient dit verzoek te worden afgewezen.

5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat onder deze omstandigheden evenmin aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2009.

(get.) C. van Viegen.

(get.) N.L.E.M. Bynoe.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature