Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Toezenden van stukken naar het opgegeven adres. Het besluit van 15 april 2003 heeft betrekking op het eerste en het tweede kwartaal van 2003 en is rechtens onaantastbaar geworden. Voor zover appellant met zijn verzoek om heropening van zijn kinderbijslag heeft beoogd de Svb te verzoeken terug te komen van het besluit van 15 april 2003, heeft de Svb daarop - zoals ter zitting is medegedeeld - niet beslist. De Svb zal zich daarover alsnog moeten beraden, waarbij het hierna overwogene in aanmerking zal moeten worden genomen. De Svb heeft onvoldoende onderzoek gedaan om standpunt datappellant geen ingezetene was te kunnen onderbouwen en heeft aldus ook de mogelijkheid dat appellant een dubbele woonplaats had, niet in beschouwing genomen.

Uitspraak



07/1363 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 januari 2007, 06/2617 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)

Datum uitspraak: 19 februari 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. van der Linden, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Mr. N.D. Geraads, advocaat te Eindhoven, heeft als opvolgend gemachtigde van appellant nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2009. Voor appellant is verschenen mr. Geraads voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving sedert 1990 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In 1998 is hij gehuwd met een Hongaarse vrouw. Sedertdien ontving appellant kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van de kinderen [E.], geboren [in] 1991, en [M.], geboren [in] 1999 (hierna: de kinderen).

1.2. In december 2002 heeft de Svb aan appellant een formulier toegezonden met het verzoek de nodige gegevens te verstrekken om zijn recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2003 te kunnen beoordelen. De Svb heeft het ingevulde en ondertekende formulier op 21 januari 2003 ontvangen. Daarin is onder andere opgenomen: “Ik ben zelf woonachtig met mijn gezin in Hongarije op het hiervoor aangegeven adres”.

1.3. In februari 2003 heeft de Svb een tip ontvangen volgens welke appellant al gedurende acht jaren in Hongarije woonachtig zou zijn en in september 2002 in voorlopige hechtenis zou zijn genomen in verband met verdenking van poging tot doodslag op zijn ex-zwager. Navraag bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens uitgewezen dat in verband met appellants detentie zijn WAO-uitkering met ingang van 28 november 2002 was ingetrokken en dat wellicht zou worden bezien of appellants uitkering met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken.

1.4. Bij besluit van 15 april 2003 heeft de Svb appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2003 kinderbijslag ten behoeve van de kinderen geweigerd onder overweging dat hij niet verzekerd was voor de AKW aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte.

1.5. Bij brief van 25 juli 2004 heeft appellant zich tot de Svb gewend. Hij heeft aangegeven dat zijn kinderbijslag was beëindigd in verband met de wet Beperking export uitkeringen, maar dat er sedert de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie geen grond meer was voor het niet uitbetalen van de kinderbijslag. Appellant verzoekt hem te informeren over de stand van zaken. Naar aanleiding van deze brief heeft de Svb aan appellant een aanvraagformulier toegezonden. Op het op 23 november 2004 teruggezonden en door de Svb op 29 november 2004 ontvangen aanvraagformulier heeft appellant aangegeven dat zijn kinderbijslag ten onrechte is beëindigd en heeft hij om heropening verzocht.

1.6. Bij besluit van 22 maart 2005 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2003 geen recht heeft op kinderbijslag omdat hij niet verzekerd is ingevolge de AKW. Bij het bestreden besluit van 28 juli 2005 heeft de Svb zijn besluit van 22 maart 2005 na bezwaar gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.1. In hoger beroep is namens appellant in de eerste plaats naar voren gebracht dat het besluit van 15 april 2003 door de Svb ten onrechte naar appellants adres in Hongarije is gezonden en niet naar het adres waar appellant volgens de Gemeentelijke Basisadministratie stond ingeschreven. Appellant heeft het besluit daardoor niet of pas zeer laat ontvangen, zodat zijn brief van 25 juli 2004 als bezwaar tegen het besluit van 15 april 2003 moet worden aangemerkt, aldus zijn gemachtigde.

3.1.2. De Svb heeft hierover opgemerkt dat het besluit van 15 april 2003 naar het door appellant zelf opgegeven adres is gezonden en dat appellant daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zodat dat besluit thans rechtens vaststaat.

3.1.3. De Raad merkt op dat zich onder de gedingstukken meer brieven van de Svb aan appellant bevinden die naar hetzelfde adres in Hongarije zijn gezonden als het besluit van 15 april 2003. De Raad ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de stelling van de Svb dat het hier gaat om het adres dat appellant aan de Svb had opgegeven om zijn correspondentie naar toe te sturen. Hiervan uitgaande vermag de Raad niet in te zien waarom de Svb voor appellant bestemde brieven had moeten zenden naar het adres waarop hij in de GBA was ingeschreven, zoals door zijn gemachtigde aanvankelijk is gesteld, of naar het Huis van Bewaring waar appellant sedert eind 2002 gedetineerd was, zoals ter zitting van de Raad naar voren is gebracht. Als het besluit van 15 april 2003 door appellant niet of pas later is ontvangen, komt dit voor zijn rekening. De Raad stelt bovendien vast dat appellants brief van 25 juli 2004 geen bezwaar bevat tegen het besluit van 15 april 2003, zodat er voor de Svb geen aanleiding bestond het als zodanig in behandeling te nemen.

3.1.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat het besluit van 15 april 2003 rechtens onaantastbaar is geworden. Dit besluit heeft betrekking op het eerste en het tweede kwartaal van 2003. Voor zover appellant met zijn verzoek om heropening van zijn kinderbijslag heeft beoogd de Svb te verzoeken terug te komen van het besluit van

15 april 2003, heeft de Svb daarop - zoals ter zitting is medegedeeld - niet beslist. De Svb zal zich daarover alsnog moeten beraden, waarbij het hierna overwogene in aanmerking zal moeten worden genomen.

3.2. Voor zover appellants verzoek moet worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag om kinderbijslag, overweegt de Raad in de eerste plaats dat de Svb - gezien zijn beleid in deze - ten onrechte is uitgegaan van de ontvangst van het aanvraagformulier als datum van aanvraag. Zoals de gemachtigde van de Svb ter zitting van de Raad heeft bevestigd, had moeten worden uitgegaan van appellants brief van 25 juli 2004. Dit betekent dat appellants aanspraken in elk geval beoordeeld moeten worden vanaf het derde kwartaal van 2003.

3.3.1. Met betrekking tot appellants recht op kinderbijslag is tussen partijen in de eerste plaats in geschil of appellant als ingezetene kan worden aangemerkt.

3.3.2. Waar iemand woont, wordt voor de toepassing van de AKW, ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet naar de omstandigheden beoordeeld. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 17 oktober 2001 (LJN AD7292), is het feit dat iemand in Nederland gedetineerd is en daardoor gedwongen op Nederlands grondgebied verblijft, op zichzelf niet voldoende om hem als ingezetene aan te merken.

3.3.3. Appellant was vanaf 31 oktober 2002 gedetineerd en is dit gedurende de gehele periode waarop het bestreden besluit ziet, gebleven. Zijn ingezetenschap zal derhalve aan de hand van andere factoren beoordeeld moeten worden, waarbij met name de situatie voorafgaand aan zijn detentie van belang is.

3.3.4. De Raad stelt vast dat de Svb tot en met het vierde kwartaal van 2002, derhalve in de gehele periode hier van belang, aan appellant kinderbijslag heeft toegekend op de grond dat hij ingezetene was. Eerst in meergenoemd besluit van 15 april 2003 heeft de Svb met ingang van het eerste kwartaal van 2003 een ander standpunt ingenomen.

3.3.5. Het oordeel van de Svb dat appellant tot en met het vierde kwartaal als ingezetene moest worden aangemerkt, was gebaseerd op de door appellant verstrekte gegevens, volgens welke hij met zijn gezin afwisselend in Nederland en in Hongarije woonde.

De Svb baseert zijn thans andersluidende standpunt op de volgende gegevens:

- het onder 1.2 genoemde, in januari 2003 ingezonden inlichtingenformulier;

- de onder 1.3 genoemde tip;

- gegevens van het Uwv.

3.3.6. Met betrekking tot het inlichtingenformulier merkt de Raad op de namens appellant betrokken stelling dat hij dit formulier niet zelf heeft ingevuld en ondertekend, zodat de daarop ingevulde gegevens hem niet kunnen worden tegengeworpen, niet geloofwaardig te achten. Hij neemt daarbij in aanmerking dat dit eerst in hoger beroep naar voren is gebracht, terwijl appellant eerst een geheel andere lezing over dit formulier heeft gegeven en dat de op het formulier geplaatste handtekening identiek is aan de op andere formulieren voorkomende handtekeningen, waarvan door appellant niet wordt betwist dat deze door hem zijn geplaatst.

3.3.7. Op de onder 1.3 genoemde tip, die afkomstig is van dezelfde ex-zwager van appellant die appellant zou hebben gepoogd om te brengen, is - zoals ter zitting door de Svb medegedeeld - geen enkel onderzoek gevolgd. Aan deze tip kan naar het oordeel van de Raad op zichzelf geen waarde worden gehecht.

3.3.8. Van het Uwv is slechts bericht ontvangen dat de WAO-uitkering van appellant in verband met zijn detentie is beëindigd. Het Uwv zou mogelijk nog onderzoek doen naar appellants recht op uitkering in de periode voorafgaand aan zijn detentie. Uit een door de gemachtigde van appellant overgelegde brief van het Uwv van 4 juli 2007 blijkt dat het Uwv de zaak heeft laten rusten. Ook de gegevens van het Uwv bieden derhalve geen relevante informatie over het ingezetenschap van appellant tot en met het vierde kwartaal van 2002.

3.3.9. De Raad concludeert uit het vorenstaande dat uitsluitend de zin “Ik ben zelf woonachtig met mijn gezin in Hongarije op het hiervoor aangegeven adres” op het inlichtingenformulier van januari 2003 een indicatie geeft dat appellant niet in Nederland woonachtig was. Dit gegeven alleen is evenwel onvoldoende om te kunnen concluderen dat appellant, in tegenstelling tot wat steeds op grond van zijn opgave was aangenomen, geen ingezetene was. De Svb heeft onvoldoende onderzoek gedaan om dit standpunt te kunnen onderbouwen en heeft aldus ook de mogelijkheid dat appellant een dubbele woonplaats had, niet in beschouwing genomen.

3.4. Al het vorenstaande voert de Raad tot het oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden, evenmin als de aangevallen uitspraak. De Svb zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.

3.5. Met het oog op dit nieuwe besluit ziet de Raad nog aanleiding het volgende te overwegen. De gemachtigde van appellant heeft gesteld dat appellant verzekerd is gebleven voor de AKW op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 in verband met zijn WAO-uitkering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat appellants WAO-uitkering wordt uitbetaald aan de overheid en slechts is geschorst in de zin van ILO-verdrag 102. De Raad kan de gemachtigde van appellant hierin niet volgen. Hij volstaat met erop te wijzen dat appellants uitkering is ingetrokken op grond van artikel 43, vijfde lid, van de WAO. Van uitbetaling aan een derde of schorsing is derhalve geen sprake.

4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, tezamen € 966,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,--, te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2009.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) W. Altenaar.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

RB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature