Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Korting op WAO-uitkering wegens inkomsten uit arbeid. Terugvordering. Fiscale keuze. Geen bijzondere geval om daarvan af te wijken. Niet afzien van terugvordering. Aflossingsbedragen zó vastgesteld dat altijd beslagvrije voet overblijft.

Uitspraak



06/6887 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 oktober 2006, 06/1303 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 29 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft P.A.A.M. Nouwens R.A., werkzaam bij Nouwens & Van den Wijngaard te Berkel-Enschot, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.L. Schuren.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.

1.2. Appellante ontvangt sinds november 1990 een uitkering ingevolge (onder meer) de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, nadat zij op 21 november 1989 haar werk als receptioniste heeft moeten staken. Sinds 8 januari 2001 drijft zij de onderneming [naam onderneming], een handelsonderneming gespecialiseerd in plukvingers voor pluimveeslachterijen; deze onderneming werd voorheen gedreven door haar overleden echtgenoot.

1.3. Bij besluit van 8 februari 2005 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2001 in verband met inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald naar een (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat van haar een bedrag van € 4.233,42 (bruto) aan, over de periode van 1 januari 2001 tot 1 januari 2002, teveel betaalde WAO-uitkering wordt teruggevorderd.

1.4. Bij besluit van 17 februari 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv de tegen de besluiten van 8 februari 2005 en 18 oktober 2005 namens appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij, samengevat en voor zover van belang, overwogen dat het inkomen van appellante over 2001, anders dan appellante in bezwaar heeft betoogd, juist is vastgesteld en dat niet is gebleken van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten afzien.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de vaste jurisprudentie van de Raad vooropgesteld waaruit volgt dat voor de toepassing van artikel 44 van de WAO is vereist dat de bij de korting in aanmerking te nemen inkomsten uit arbeid zijn verkregen en dat bij de beantwoording van de vraag of een zelfstandige in zijn bedrijf arbeid heeft verricht en daaruit inkomsten uit arbeid heeft verworven in beginsel doorslaggevende betekenis dient toe te komen aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en gehonoreerde - keuze (zie onder meer de uitspraak van deze Raad van 30 maart 2006, LJN: AV9060). Van die keuze kan slechts worden afgeweken in het geval er sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen (zie de uitspraak van de Raad van 5 november 2004, LJN: AR5967, gepubliceerd in USZ 2005/27). De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante blijkens het aangiftebiljet inkomstenbelasting over 2001 om haar moverende redenen geen bijtelling voor privé-gebruik van de auto heeft opgevoerd. De rechtbank heeft, kort samengevat, geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van deze keuze van appellante. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat appellante geen dringende redenen in de vorenbedoelde zin heeft aangevoerd.

3. In hoger beroep heeft appellante haar beroepsgrond herhaald, er toe strekkende dat het Uwv haar inkomen over 2001, nu ten onrechte geen rekening is gehouden met de eigen bijdrage voor privé-gebruik van de auto, onjuist heeft vastgesteld. Daarnaast betoogt appellante dat daadwerkelijke terugbetaling van het genoemde bedrag van € 4.233,42 het financiële einde betekent van de ondernemingsactiviteit van appellante.

4.1. Met de rechtbank ziet de Raad de primaire beroepsgrond van appellante niet slagen. Ook de Raad kan er niet aan voorbij zien dat appellante over het jaar 2001 geen bijtelling voor privé-gebruik van de auto heeft opgevoerd. Het gaat hier om een door appellante gemaakte fiscale keuze, waaraan ingevolge vaste rechtspraak een bijzondere betekenis wordt gehecht en waarvan niet dan in zeer bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Van een dergelijk bijzonder geval is hier geen sprake. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het Uwv het inkomen van appellante over 2001 onjuist heeft vastgesteld.

4.2. Met betrekking tot de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO , overweegt de Raad het volgende.

4.3. Naar de Raad reeds vaker heeft overwogen - bijvoorbeeld in zijn uitspraak van

19 november 2004, LJN: AR7293; gepubliceerd in USZ 2005/37 - kan er van een dringende reden als bedoeld in artikel 57 van de WAO blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikel slechts sprake zijn, indien terugvordering voor de verzekerde tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Het moet gaan om een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden dient te worden gemaakt. In hetgeen appellante dienaangaande heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad geen dringende reden gelegen in de voorbedoelde zin. De Raad tekent daarbij nog aan dat bij invordering de aflossingsbedragen zó worden vastgesteld dat de betrokkene altijd blijft beschikken over de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.

De aangevallen uitspraak komt bijgevolg voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.

(get.) J. Riphagen.

(get.) R.L. Rijnen.

RB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature