U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Nader besluit. Het Uwv stelt hoger beroep in tegen de urenbeperking. Betrokkene stelt hoger beroep in tegen de toekenning van de WAO-uitkering. De Raad volgt de deskundige, die uitvoerig de urenbeperking heeft gemotiveerd. Na 13 november 2001 geen medische gronden meer voor urenbeperking. Passende functies. Bevestiging uitspraak.

Uitspraak



04/4667 WAO

04/4668 WAO

04/4832 WAO

04/4833 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[betrokkene] (hierna: betrokkene),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 juli 2004, 01/1135 + 03/2655 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),

in de gedingen tussen:

betrokkene

en

het Uwv.

Datum uitspraak: 23 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Het Uwv en, namens betrokkene, R.C. Breuls, advocaat te Geleen, hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Partijen hebben over en weer van verweer gediend. Bij brief van 14 december 2004 heeft het Uwv gereageerd op het verweer van betrokkene.

Namens betrokkene zijn nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2007. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek heropend. Ter voortzetting van het onderzoek zijn door de Raad bij brief van 1 juni 2007 vragen gesteld aan de psychiater M.J. van Weers, die de rechtbank in de procedure in eerste aanleg van verslag en advies had gediend. Bij brief van 30 oktober 2007 heeft Van Weers laten weten de gestelde vragen (deels) niet te kunnen beantwoorden zonder betrokkene te hebben onderzocht. Bij brief van 16 november 2007 heeft de Raad aan Van Weers verzocht om betrokkene te onderzoeken. Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie van 13 december 2007. Bij schrijven van 8 april 2008 heeft Van Weers de Raad van verslag en advies gediend. Partijen hebben op de rapportage van de deskundige gereageerd.

Bij brief van 2 juni 2008 heeft de Raad aan partijen laten weten dat het vooronderzoek is voltooid. Verzocht wordt om aan de Raad mede te delen of ermee kan worden ingestemd dat uitspraak wordt gedaan zonder dat (nogmaals) een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden. De verzochte toestemming is daarop door partijen verleend.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. Op 18 november 1999 is hij uitgevallen ten gevolge van psychische klachten gerelateerd aan een arbeidsconflict. Na een medische en arbeidskundige beoordeling is betrokkene per einde wachttijd ongeschikt geacht voor het eigen werk, maar geschikt voor passende functies. Het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op 35 tot 45%. Bij besluit van 7 november 2000 is aan betrokkene met ingang van 16 november 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het tegen dit besluit door betrokkene ingestelde bezwaar is bij besluit van 30 maart 2001 (besluit 1) ongegrond verklaard.

1.2. Hangende het beroep tegen besluit 1 is het Uwv gestart met de eerstejaarsherbeoordeling. Betrokkene is op 8 oktober 2001 gezien door de verzekeringsarts R. Bieze die constateert dat de medische situatie van betrokkene niet is gewijzigd sinds de vorige beoordeling. Het toen opgestelde belastbaarheidspatroon wordt gehandhaafd. Na een arbeidskundige beoordeling is bij besluit van 27 maart 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45%. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn geconcludeerd dat er uit medisch oogpunt geen reden is de primaire beslissing te herzien. De bezwaararbeidsdeskundige W. Heijmans merkt op dat de FIS-output van 13 november 2001 mogelijk per abuis niet is opgenomen in de stukken die ten grondslag liggen aan het besluit van 27 maart 2003. Raadpleging van het FIS per 13 november 2001 levert een vijftal passende functies op. Op die grondslag bedraagt het arbeidsongeschiktheidspercentage 48,2.

1.3. Bij besluit van 16 september 2003 (besluit 2) is het bezwaar gegrond verklaard. Aangezien betrokkene op 13 november 2001 mondeling door de primaire arbeidsdeskundige van diens bevindingen op de hoogte is gesteld, wordt betrokkene vanaf 13 november 2001 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.

1.4. In het kader van het beroep tegen besluit 1 heeft de rechtbank psychiater M.J. van Weers tot deskundige benoemd. Van Weers kan zich blijkens diens rapportage van 28 juli 2003 vinden in de vastgestelde beperkingen, maar hij vindt (ook) dat voor de datum 16 november 2000 het verrichten van parttime werkzaamheden (halftime) voor betrokkene het maximaal haalbare was. In een reactie hierop is door de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie bij schrijven van 3 oktober 2003 betoogd dat voor een urenbeperking geen noodzaak bestaat. Bij brief van 21 januari 2004 heeft de deskundige zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd. Opgemerkt wordt dat betrokkene ten tijde in geding aanzienlijke beperkingen kende ten aanzien van energie , psychische spankracht en veerkracht en dat hij snel vermoeid raakte. Wel merkt hij op dat zijn bevindingen zijn gerelateerd aan de datum in geding bij besluit 1. Medio 2003, ten tijde van het onderzoek van betrokkene, achtte de deskundige voor betrokkene een volledige werkweek wel mogelijk. In een reactie hierop van 12 maart 2004 handhaaft Debie zijn standpunt.

1.5. De rechtbank heeft - op basis van het advies van de deskundige - in het beroep tegen besluit 1 geoordeeld dat het voor betrokkene op 16 november 2000 maximaal haalbaar was om gedurende de helft van de werkweek in loondienst te werken. Daaruit volgt dat besluit 1 geen stand kan houden en voor vernietiging in aanmerking komt.

1.6. In het beroep tegen besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van betrokkene voor 13 november 2001 met juistheid is vastgesteld. Op basis hiervan moet, aldus de rechtbank, tevens worden geoordeeld dat betrokkene in staat moet worden geacht tot het vervullen van de geselecteerde functies. Het beroep tegen besluit 2 wordt ongegrond verklaard.

2.1. In hoger beroep is door het Uwv de uitspraak van de rechtbank inzake besluit 1 aangevochten, meer in het bijzonder het oordeel van de rechtbank dat voor betrokkene op de datum in geding een urenbeperking dient te gelden. Namens betrokkene is hiertegen in gebracht dat de deskundige zijn oordeel voldoende heeft onderbouwd en dat dat oordeel dient te worden gevolgd.

2.2. Namens betrokkene is de uitspraak van de rechtbank inzake besluit 2 bestreden. Meer in het bijzonder wordt de accordering door de rechtbank van de medische grondslag van dit besluit onjuist geacht. Voor een omschrijving van de medische klachten van betrokkene wordt verwezen naar de rapportage van Van Weers van 28 juli 2003.

2.3. Na de behandeling van de beroepen ter zitting van de Raad op 30 maart 2007 heeft de Raad het onderzoek heropend en de deskundige Van Weers verzocht zijn gemotiveerd oordeel te geven over de psychische toestand van betrokkene op de beide data in geding en de eventueel daaruit voortvloeiende beperkingen. Gevraagd is verder te motiveren op grond waarvan op 16 november 2000 een urenbeperking moet worden aangenomen en of zo’n beperking ook heeft te gelden voor 13 november 2001, de datum in geding bij besluit 2.

2.4. Van Weers heeft, na onderzoek van betrokkene, op 8 april 2008 de Raad van verslag en advies gediend. Van Weers merkt op dat betrokkene op 16 november 2000 leed aan een aanpassingstoornis met depressieve stemming en chronisch verloop gepaard gaande met een snel optredende vermoeidheid en verminderde energie. Op die grond had op die datum voor betrokkene een urenbeperking te gelden. Op 13 november 2001 bestonden voor het bestaan van een depressieve stemming geen of onvoldoende medische argumenten. Na 2001 zijn psychiatrisch gezien gevoelens van disforie zowel het psychische toestandbeeld als het functioneren van betrokkene gaan bepalen. Deze disforie is reactief van aard en houdt verband met het conflict dat betrokkene heeft met het Uwv. Op die grond is Van Weers van mening dat op 13 november 2001 geen medische redenen meer aanwezig waren voor een urenbeperking.

2.5. In reactie op de rapportage van Van Weers is namens betrokkene verklaard dat deze zich kan verenigen met de rapportage van Van Weers. Voor het overige wordt gepersisteerd bij de inhoud van de eerder ingediende bescheiden.

2.6. Namens het Uwv heeft de bezwaararbeidsdeskundige Debie in een rapportage van 14 mei 2008 opgemerkt dat hij van oordeel blijft dat ook per 16 november 2000 geen indicatie bestond voor een urenbeperking. De door de deskundige beschreven situatie voor 13 november 2001 bestond immers ook op 16 november 2000.

3. De Raad oordeelt als volgt.

3.1. Ten aanzien van het hoger beroep dat is ingesteld door het Uwv moet de Raad vaststellen dat door de deskundige Van Weers, uitvoerig gemotiveerd, is aangegeven dat op medische gronden op 16 november 2000 een indicatie bestond voor een urenbeperking. Hetgeen door het Uwv hiertegen is ingebracht heeft de Raad niet tot het oordeel kunnen leiden dat de deskundige de medische toestand van betrokkene, en de daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen, onjuist heeft ingeschat. Daaruit volgt dat het hoger beroep dat is ingesteld door het Uwv geen doel treft, zodat de uitspraak van de rechtbank in zoverre in stand blijft.

3.2. Ten aanzien van het hoger beroep dat is ingesteld door betrokkene stelt de Raad voorop dat de deskundige heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de arbeidsbeperkingen als vastgesteld door het Uwv voor 13 november 2001. Meer in het bijzonder heeft de deskundige aangegeven dat per die datum voor betrokkene op medische gronden geen urenbeperking meer heeft te gelden. In hetgeen door en namens betrokkene naar voren is gebracht ten aanzien van de belastbaarheid van betrokkene heeft de Raad geen gronden gevonden de vastgestelde belastbaarheid per die datum voor onjuist te houden. In het licht van de namens betrokkene aangevoerde gronden, moet de Raad vaststellen dat hem niet is gebleken dat de voor betrokkene geselecteerde functies medisch of anderszins voor hem niet passend zouden zijn. Ook anderszins treffen de namens betrokkene aangevoerde arbeidskundige grieven geen doel. Meer in het bijzonder merkt de Raad op dat de geselecteerde functies, blijkens de rapportage van de primaire arbeidsdeskundige van 20 november 2001, met betrokkene zijn besproken, zodat hij van de inhoud en de overige modaliteiten van die functies op de hoogte kon zijn.

3.3. De Raad concludeert dat het hoger beroep van betrokkene vergeefs is ingesteld.

4. De Raad is van oordeel dat er geen grond bestaat om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten als voorzien in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2008.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) W. Altenaar.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature