U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gedeeltelijke amputatie van linkerhand. Nader besluit: arbeidsongeschikt naar een mate van 15 tot 25%. Zijn de functies productiemedewerker industrie en wasserijmedewerker voor betrokkene passend?

Uitspraak



04/4811 WAO

04/4812 WAO

07/5667 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juli 2004, 04/1837 en 04/1841, (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 18 september 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T. Bogers, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Bij brief gedateerd 15 oktober 2004 heeft mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam, zich als opvolgend gemachtigde voor appellant gesteld.

Het Uwv heeft van verweer gediend.

Bij brieven van 3 en 5 januari 2007 heeft mr. Van den Brom de gronden van het beroep aangevuld. Daarbij zijn tevens nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2007. Namens appellant is verschenen mr. Van den Brom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele-Timmers en mr. M. van Ederveen.

Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig was geweest, is het onderzoek heropend. Aan de arbeidsdeskundige P.E. Hulsen, werkzaam bij Heling en Partners, is een deskundigenopdracht verstrekt.

Door Hulsen is bij arbeidskundig rapport van 27 juli 2007 aan de Raad verslag en advies uitgebracht.

Bij brief van 3 oktober 2007 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar van 3 oktober 2007 in het geding gebracht, waarbij gevoegd de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons van 16 augustus 2007 en de bezwaararbeidsdeskundige C. Wouters van 3 september 2007.

Bij brief van 24 oktober 2007 heeft mr. Van den Brom op het nieuwe besluit op bezwaar gereageerd. In reactie hierop heeft het Uwv een rapportage van 12 februari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige Wouters ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. Namens appellant is verschenen mr. Van den Brom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 11 maart 1996 uitgevallen voor zijn werk als medewerker bloemkwekerij wegens een gedeeltelijke amputatie van zijn linkerhand als gevolg van een bedrijfsongeval. Bij besluit van 13 maart 1997 is aan hem met ingang van 10 maart 1997 onder meer een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij de eerstejaarsherbeoordeling is de uitkering ongewijzigd voortgezet. Appellant is in het kader van deze beoordeling, op verzoek van de verzekeringsarts G.H. Nagtegaal, onderzocht door de revalidatiearts H.G.A. Hacking. Volgens Hacking moet appellant als functioneel eenhandig worden beschouwd. Hij merkt op dat het afsteunen van voorwerpen op zijn linkeronderarm door de aanwezige hyperpathie niet mogelijk is. De linkerarm kan niet of nauwelijks als steunarm worden ingeschakeld.

1.1. Appellant is op 25 januari 2000 gezien door de verzekeringsarts H. Konieczek. Konieczek heeft informatie opgevraagd bij appellants behandelend specialist, de plastisch chirurg A.H. Schuurman. Uit diens brief van 15 maart 2000 blijkt dat de pijn ter plaatse van het os pisiforme aan de linkerzijde weg is. Bij de laatste controle, op 4 maart 1999, klaagde appellant wel over pijn aan de dorsale zijde van zijn hand. In principe is er sprake van een medische eindtoestand met restklachten.

1.2. Appellant is op 1 februari 2002 opnieuw gezien door H. Konieczek. Bij lichamelijk onderzoek constateert Konieczek dat de linkerpols is vastgezet. De hand kent een vergelijkbare kleur en transpiratie als de rechterhand. De hand spant niet optimaal aan bij het spreiden en sluiten van de vingers, maar de interosseii spieren zijn normaal in omvang. Op zich zijn alle functies aan de vingers mogelijk, maar het kracht zetten is beperkt. Er zijn geen tekenen van een dystrofie.

Na arbeidskundig onderzoek is bij besluit van 22 april 2002 het verzoek om voortzetting van de WAO-uitkering per 9 maart 2002 afgewezen, welk besluit bij besluit op bezwaar van 3 juli 2002 is gehandhaafd. Nadat het beroep tegen dit besluit ongegrond was verklaard, heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2003, het besluit van 3 juli 2002 ingetrokken.

1.3. Appellant is op 4 december 2003 (wederom) onderzocht door Konieczek. Konieczek merkt op dat het operatiegebied over de linkerpols als gevoelig wordt aangegeven. Er is echter geen zwelling of roodheid zichtbaar en voelbaar over de gewrichten. Bij passieve rek blijken de MCP gewrichten goed buigbaar en strekbaar evenals de duim. De onderarmspieren zijn goed vertegenwoordigd. Konieczek concludeert dat appellants beperkte gebruik van de linkerhand niet rust op fysiek onvermogen. De geclaimde continue pijn komt niet tot uitdrukking bij onderzoek. Er dient een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) te worden opgemaakt. Appellant wordt geschikt geacht voor linkerhand sparende arbeid. Na arbeidskundig onderzoek wordt aan appellant bij brief van 20 januari 2004 medegedeeld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 9 februari 2004 is appellants uitkering ingevolge de WAO per 21 maart 2004 ingetrokken.

1.4. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Op 17 mei 2004 is een hoorzitting gehouden. Namens appellant is onder meer opgemerkt dat een aantal functies tweehandig moet worden uitgevoerd wat voor appellant onmogelijk is. Na herbeoordeling concludeert de bezwaararbeidsdeskundige C. Wouters dat van de zeven geselecteerde functies er zes als passend kunnen worden aangemerkt.

1.5. Bij besluit van 29 juni 2004 is het bezwaar ongegrond verklaard.

1.6. In beroep is namens appellant een rapportage in het geding gebracht van de arts/medisch adviseur M. Blom, waarop namens het Uwv is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts R.A. Hollander. Door Hollander wordt geconcludeerd dat de FML correct is vastgesteld. In een reactie hierop bij brief van 26 juli 2004 merkt Blom onder meer op dat de revalidatiearts Hacking in 1998 aangaf dat de steunfunctie van de linkerarm afwezig was. Niet blijkt dat daarnaar nu onderzoek is gedaan.

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep is namens appellant onder meer opgemerkt dat in de FML wel forse beperkingen ten aanzien van het functioneren van de linkerpols en -hand zijn opgenomen, maar dat de overschrijdingen van die beperkingen bij de geduide functies wel heel gemakkelijk worden weggeredeneerd.

3.1. De Raad heeft, na heropening van het onderzoek, de arbeidsdeskundige P.E. Hulsen verzocht om na te gaan of appellant, met inachtneming van de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde FML, in staat is te achten de geselecteerde functies te vervullen. Daaraan is toegevoegd de vraag of deze functies volledig kunnen worden vervuld als appellant zijn linkerarm en -hand slechts als ondersteuning kan inzetten bij het verrichten van de vereiste handelingen in die functies. Ten slotte is gevraagd of het aannemelijk is te achten dat de voor appellant geldende beperkingen niet of nauwelijks van invloed zijn op zijn productieniveau en/of productiesnelheid.

3.2. In zijn rapportage van 27 juli 2007 concludeert Hulsen dat appellant, louter getoetst aan de FML, geschikt is te achten voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code111180), wasserijmedewerker (SBC-code 272020) en, binnen de SBC-code 111333, voor de functie medewerker interne dienst. Als er van moet worden uitgegaan dat appellant zijn linkerarm en -hand slechts als ondersteuning kan inzetten, dan is appellant ongeschikt te achten voor alle geselecteerde functies.

3.3. Ten slotte wordt aangegeven dat niet aannemelijk is te achten dat de linkerhand/-arm niet van invloed is op het productieniveau en/of de -snelheid. Dit geldt voor alle functies, met uitzondering van de functie medewerker interne dienst.

3.4. Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het Uwv de beslissing op bezwaar gewijzigd in die zin dat appellant per 21 maart 2004 voor 15 tot 25% is aan te merken als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO. Bijgevoegd is onder meer een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Wouters. Wouters komt, na overleg met onder meer de bezwaarverzekeringsarts, tot de conclusie dat er drie functies resteren die voor appellant geschikt zijn: de productiemedewerker industrie, de huishoudelijk medewerker en de medewerker interne dienst. Daarbij wordt aangegeven dat appellant met zijn linkerhand/-arm meer kan dan enkel het bieden van ondersteuning bij het verrichten van de vereiste handelingen in de functies. Ten slotte wordt opgemerkt dat appellant deze functies normaal kan uitvoeren zonder dat er sprake is van productie- en of tijdverlies.

3.5. In een reactie van 24 oktober 2007 is door de gemachtigde van appellant aangegeven dat ermee kan worden ingestemd dat als medische basis van het deskundigenrapport geldt het verzekeringsgeneeskundig rapport van 4 december 2003 en de door de verzekeringsarts opgestelde FML. De situatie dat appellant zijn linkerarm slechts kan gebruiken ter ondersteuning was op de datum in geding nog niet aan de orde. Het bezwaar van appellant ziet erop dat de geselecteerde functies niet kunnen worden uitgeoefend zonder verlies aan productieniveau en/of -snelheid. Geconcludeerd wordt dat de nieuwe beslissing geen recht doet aan het rapport van de deskundige.

3.6. Door de bezwaararbeidsdeskundige Wouters is gemotiveerd bestreden dat er in de functies productiemedewerker industrie en wasserijmedewerker sprake zou zijn van verlies aan productieniveau en/of -snelheid.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1. Bij het besluit van 3 oktober 2007 heeft het Uwv het besluit van 29 juni 2004 gewijzigd. Nu eerstgenoemd besluit niet geheel aan het beroep van appellant tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19 eerste lid, en 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 oktober 2007.

4.2. Nu uit het besluit van 3 oktober 2007 blijkt dat het Uwv het besluit van 29 juni 2004 niet handhaaft wegens de onrechtmatigheid ervan, komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking, evenals de uitspraak van de rechtbank waarbij dit besluit in stand is gelaten.

4.3. Zoals (ook) ter zitting van de Raad is gebleken is de medische grondslag van het bestreden besluit tussen partijen niet in geschil.

4.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 3 oktober 2007 is tussen partijen met name in geschil of de functies productiemedewerker industrie en wasserijmedewerker als voor appellant passende functies kunnen worden aangemerkt.

4.5. De deskundige Hulsen heeft met betrekking tot de functie productiemedewerker industrie (samensteller printplaten) opgemerkt dat, gezien het bestaan van een aan het aantal componenten gekoppelde tijdsduur voor de montage van een werkstuk, anders gezegd een productienorm per tijdseenheid, niet kan worden aangenomen dat de functie adequaat in een trager werktempo kan worden uitgevoerd. Hij merkt verder op dat de functie tweehandig moet worden uitgevoerd. Verlies aan handelingstempo is in alle gevallen aannemelijk, aangezien snel repetitieve handbewegingen links problemen zullen geven. Daarmee is niet aannemelijk te achten dat de voor appellant geldende beperkingen zonder gevolgen voor zijn productieniveau en/of productiesnelheid zullen blijven. Ten aanzien van de functie wasserijmedewerker heeft de deskundige opgemerkt dat niet aannemelijk is te achten dat deze functie, gezien de beperkingen van appellant, zonder verlies aan productieniveau en/of -snelheid kan worden uitgevoerd. Vermoed moet worden dat ook wanneer de linkerhand voor meer dan afsteunen kan worden gebruikt dit niet met een ongestoord tempo kan.

4.6. De Raad stelt voorop dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat de functie productiemedewerker industrie niet adequaat kan worden uitgeoefend, wanneer er sprake is van verlies aan productiesnelheid. Dit oordeel van de deskundige is door het Uwv niet bestreden. Bepalend voor de geschiktheid van deze functie is dan of deze functie door appellant, gezien zijn beperkingen, zonder verlies aan productiesnelheid kan worden uitgeoefend. In het licht van de functieomschrijving en de aard van de functie is de Raad van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het oordeel van de deskundige ter zake onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Het commentaar van de bezwaararbeidsdeskundige Wouters op het rapport van de deskundige heeft de Raad niet tot en ander oordeel kunnen brengen.

4.7. Het voorgaande brengt mee dat het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2007 slaagt.

5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.610,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juni 2004 gegrond en vernietigt dat besluit;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2007 gegrond en vernietigt dit besluit;

Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.610,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 139,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2008.

(get.) T.L. de Vries.

(get.) C. de Blaeij.

OA


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature