U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Hoogte WW-dagloon. Minimumloon. Hoogte toeslag.

Uitspraak



07/3134 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2007, 06/2581 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

[betrokkene] (hierna: betrokkene)

en

appellant.

Datum uitspraak: 23 april 2008.

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 maart 2008, alwaar partijen niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Toeslagenwet (TW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.

Betrokkene ontving laatstelijk tot 10 maart 2006 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Ingaande 10 maart 2006 is de WAO-uitkering ingetrokken en bij besluit van 11 april 2006 heeft appellant ingaande 13 maart 2006 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 66,58. Hieraan ligt ten grondslag dat het WW-dagloon ingevolge artikel 13, zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen dient te worden vastgesteld op € 66,58. Het inkomen van betrokkene zou dan € 43,15 bruto per uitkeringsdag bedragen. Het voor betrokkene geldende sociaal minimum bedraagt volgens appellant echter € 58,53 bruto per dag, zodat tevens een toeslag in het kader van de Toeslagenwet (TW) is toegekend van € 15,38 bruto per uitkeringsdag. Het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2006 is bij besluit van 24 juli 2006 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2006 vernietigd. Voorts heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de aan appellant toekomende toeslag vastgesteld op € 15,59 bruto per dag, exclusief vakantietoeslag.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank van een onjuist bedrag aan wettelijk minimumloon is uitgegaan.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

In hoger beroep is uitsluitend in geschil de hoogte van de aan betrokkene toekomende toeslag ingevolge de TW.

Betrokkene is gehuwd en ingevolge artikel 8, eerste lid, van de TW is de toeslag voor hem gelijk aan het verschil tussen het minimumloon en zijn inkomen. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, onder ten eerste, van de TW wordt in de TW onder minimumloon verstaan het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: WML), gedeeld door 21,75.

Ten tijde hier van belang was in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de WML bepaald dat het minimumloon per maand € 1272,60 bedroeg. Dit bedrag gedeeld door 21,75 resulteert in een minimumloon van € 58,51 bruto per dag.

Het inkomen, in de vorm van een WW-uitkering, bedroeg voor appellant € 43,15 bruto per dag. Dit betekent dat betrokkene recht heeft op een toeslag ingevolge de TW van € 15,36 bruto per dag. Met de door appellant toegekende toeslag van € 15,38 bruto per dag is betrokkene dan ook niet tekort gedaan.

Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 24 juli 2006 ongegrond verklaren.

Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) A. Badermann.

AR230408


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature