Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Heeft het het Uwv de vennoot van de VOF terecht verplicht verzekerd geacht ter zake van zijn voor appellante verrichte werkzaamheden? Managementovereenkomst tussen de besloten vennootschappen.

Uitspraak



06/1650 ALGEM

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 februari 2006, 05/1012 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 15 februari 2007.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 januari 2007, waar partijen - beiden met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de in rubriek II van de aangevallen uitspraak opgenomen feiten en omstandigheden.

Bij het besluit, na bezwaar, van 6 juni 2005 heeft het Uwv de aan appellante opgelegde correctie- en boetenota’s over de jaren 2000 tot en met 2003 gehandhaafd. Deze nota’s zijn een gevolg van een bij appellante in 2004 gehouden looncontrole over de jaren 1999 tot en met 2003, waarbij is gebleken dat appellante betalingen heeft gedaan aan de [naam VOF] (hierna:VOF) voor werkzaamheden die zijn verricht door één van de vennoten, te weten [naam vennoot] (hierna: [de vennoot]) in de periode mei 1998 tot en met 9 februari 2004. Deze betalingen zijn niet in de loonadministratie van appellante verantwoord. In de zienswijze van het Uwv is [de vennoot] bij appellante werkzaam geweest in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij de oplegging van de boetenota’s is het Uwv uitgegaan van opzet en/of grove schuld.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juni 2005 ongegrond verklaard.

In hoger beroep is namens appellante de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.

In geding is allereerst de vraag aan de orde of het Uwv [de vennoot] terecht verplicht verzekerd heeft geacht ter zake van zijn voor appellante verrichte werkzaamheden. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, in bevestigende zin.

Naar het oordeel van de Raad zijn de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, te weten de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding, in de arbeidsverhouding tussen appellante en [de vennoot] aanwezig.

De Raad overweegt daarbij in de eerste plaats dat de omstandigheid dat sprake is van een managementovereenkomst, die is gesloten tussen besloten vennootschappen, niet er aan in de weg staat om een arbeidsovereenkomst aanwezig te achten, indien de feiten en omstandigheden van het desbetreffende geval duidelijk wijzen op het bestaan van een zodanige overeenkomst.

De Raad verwijst vervolgens naar zijn jurisprudentie dat als er binnen de desbetreffende vennootschap, waarmee de overeenkomst is gesloten geen andere werknemers zijn die de desbetreffende werkzaamheden kunnen uitvoeren en het contract met de vennootschap derhalve feitelijk is gesloten met het oog op de persoonlijke inzet van de directeur van de vennootschap er de facto sprake is van een persoonlijke arbeidsverrichting. Blijkens de onder de gedingstukken bevindende managementovereenkomst gesloten tussen appellante en [naam besloten vennootschap], waarvan [de vennoot] directeur enig aandeelhouder is, is ter uitvoering van deze overeenkomst [de vennoot] namens [naam besloten vennootschap] als statutair bestuurder van appellante ter beschikking gesteld. Daarnaast is in deze overeenkomst bepaald dat een gekwalificeerde vervanger de functie en taken van [de vennoot] kan uitoefenen, mits met voorafgaande schriftelijke toestemming van appellante. Derhalve is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in casu sprake is van de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting.

Ten aanzien van de verplichting tot loonbetaling is de Raad van oordeel dat de aan [de vennoot] - in de managementovereenkomst overeengekomen - gedane betalingen een reële contraprestatie voor de verrichte arbeid zijn. Hieraan doet niet af dat de betalingen zijn verricht aan de VOF, waarvan [de vennoot] één der vennoten is. Middels die VOF komt die betaling [de vennoot] immers ten goede.

Met betrekking tot de gezagsverhouding stelt de Raad ten slotte vast dat [de vennoot] als statutair directeur van appellante zijnde ten gevolge van de statutaire bepalingen onder (direct) gezag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders staat, gegeven de mogelijkheid van ontslag door de Algemene Vergadering buiten zijn wil.

Aangezien de Raad ook overigens geen grond heeft kunnen vinden om het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en [de vennoot] in twijfel te trekken, heeft het Uwv dan ook terecht over de aan [de vennoot] over de jaren 2000 tot en met 2003 verstrekte vergoedingen premies geheven. Hieruit volgt dat het besluit van 6 juni 2005 wat de correctienota’s betreft stand kan houden.

Met betrekking tot de bij besluit van 6 juni 2005 gehandhaafde boetenota’s over de jaren 2000 tot en met 2003 stelt de Raad vast dat appellante ten aanzien van [de vennoot] niet heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Co ördinatiewet Sociale Verzekering geldende verplichting, zodat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. De stelling van appellante dat in het onderhavige geval geen sprake is van opzet dan wel grove schuld, kan de Raad niet volgen. Een werkgever zal zich er in het algemeen bewust van moeten zijn welke loonopgaven hij moet doen. In geval van twijfel of onduidelijkheid ligt bij de werkgever echter de verantwoordelijkheid daaromtrent informatie in te winnen bij het Uwv. Appellante heeft zulks niet gedaan. Gelet op deze omstandigheid heeft het Uwv terecht opzet en/of grove schuld aangenomen.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd ter hoogte van 25% van de verschuldigde premies over de jaren hier in geding.

Gelet op het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

De Raad ziet ten slotte geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007.

(get.) G. van der Wiel.

(get.) D. Olthof.

PR/120207


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature