Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering ziekengeld. Betrokkene was niet ongeschikt voor het eigen werk.

Uitspraak



04/6854 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, 04/909 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene] (hierna: betrokkene),

en

appellant.

Datum uitspraak: 11 oktober 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. A. Wintjes, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2006.

Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Samsom.

Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Wintjes.

II. OVERWEGINGEN

Betrokkene heeft op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van

1 augustus 2001 tot en met 31 juli 2002 als expeditiemedewerker gewerkt bij

Caldic Europoort B.V. Het arbeidscontract is per 1 augustus 2002 niet voortgezet. Op

26 juni 2002 had betrokkene zich wegens spanningsklachten ziek gemeld. Terzake van dit ziektegeval heeft hij verschillende keren het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Na arbeidskundig onderzoek, waarbij telefonisch bij de werkgever is geïnformeerd naar het werk, heeft de verzekeringsarts betrokkene op het spreekuur van 15 oktober 2002 met ingang van 21 oktober 2002 hersteld verklaard voor zijn werk.

Bij besluit van 15 oktober 2002 is aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van

21 oktober 2002 geen recht meer had op ziekengeld. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en is naar aanleiding hiervan gezien door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft op grond van zijn onderzoeksbevindingen en de van de Riagg Rijnmond Zuid verkregen inlichtingen geconcludeerd dat er geen reden was om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 6 februari 2003 is het bezwaar tegen het primaire besluit van 15 oktober 2002 ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 25 november 2003 het besluit van

6 februari 2003 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank was dit besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank heeft hierbij met name van belang geacht dat van de zijde van appellant volledig was afgegaan op telefonisch verstrekte inlichtingen over de werkomstandigheden van betrokkene, terwijl niet gebleken is dat deze inlichtingen door een arbeidsdeskundige zijn geverifieerd door bijvoorbeeld een bezoek aan de werkplek, waartoe alle aanleiding bestond gezien de door betrokkene gestelde pesterijen door en conflicten met collega’s.

Naar aanleiding van voormelde uitspraak heeft bezwaararbeidsdeskundige

A.W. van Mastrigt op 5 december 2003 de werkplek van betrokkene bij

Caldic Eurpoort B.V. bezocht en hiervan in een rapport van 8 december 2003 verslag gedaan. Op grond van dit rapport zag bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer geen aanleiding tot een ander oordeel te komen omtrent de geschiktheid van betrokkene voor zijn werk.

Bij besluit van 17 februari 2004 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het primaire besluit van 15 oktober 2002 opnieuw ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering, zodat het wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vernietigd.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de onderbouwing door betrokkene van veelvuldige arbeidsconflicten en aanhoudende pesterijen ontbreekt. De door betrokkene gestelde pesterijen en conflicten met collega’s, welke naar het oordeel van de rechtbank van invloed zijn op de aard, zwaarte en omvang van de laatstelijk voor de aanvang van de arbeidsongeschiktheid feitelijk verrichte arbeid, zijn naar het oordeel van de rechtbank met de door de huisarts en de bedrijfsarts verstrekte informatie wel voldoende komen vast te staan.

De Raad kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en heeft het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” in de regel verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.

De Raad heeft verder reeds bij herhaling beslist dat in het geval het dienstverband in de laatstelijk uitgeoefende functie is verbroken, bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen arbeid de specifieke bij dat dienstverband behorende werkomstandigheden buiten beschouwing dienen te blijven. Dit in aanmerking genomen is de Raad van oordeel dat de door betrokkene gestelde belastende factoren, bestaande uit pesterijen en conflicten met collega’s, bij de beoordeling buiten beschouwing moeten blijven.

Gelet op voormeld rapport van 8 december 2003 bestond bij voornoemde werkgever, afgezien van vorenbedoelde pesterijen en conflicten, een werksituatie, waarin geen sprake was van een extreme tijdsdruk en waarin moest worden samengewerkt met collega’s. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 14 mei 2003 vastgesteld dat de bij betrokkene bestaande psychische problematiek hem niet ongeschikt maakt om samen te werken met collega’s, leidinggevenden en anderen. De Raad ziet geen reden om aan die conclusie te twijfelen. De stelling van betrokkene dat samenwerking met anderen voor hem dermate belastend was dat hij om die reden ongeschikt moest worden geacht voor zijn arbeid, is niet met medische gegevens onderbouwd.

Gezien het vorenstaande kan niet worden gezegd dat betrokkene op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, ongeschikt moest worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid.

Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het inleidend beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en

M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) J.J. Janssen.

MR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature