Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Is terecht kinderbijslag geweigerd omdat het kind op de peildata van het derde en vierde kwartaal niet als werkloos kind in de zin van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) kon worden aangemerkt?

Uitspraak



04/3948 AKW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 juni 2004, 03/00709 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)

Datum uitspraak: 23 juni 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2006. Voor appellante is verschenen mr. Van Veen voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

Op 9 december 2002 heeft appellante op de onderhoudsverklaring kinderbijslag aangegeven dat haar zoon Reenard, geboren [in] 1985, sedert februari 2002 geen onderwijs meer volgt, sindsdien werkloos is en staat ingeschreven bij het CWI/ Arbeidsbureau.

Uit informatie van het CWI is de Svb gebleken dat Reenaard bij het CWI ingeschreven heeft gestaan van 12 maart 2002 tot 23 april 2002 en dat hij zijn inschrijving niet heeft verlengd totdat op 9 december 2002 opnieuw inschrijving heeft plaatsgevonden. Het op 12 maart 2003 aangeboden werk heeft Reenaard niet geaccepteerd, welk gegeven voor de Svb aanleiding is geweest het Uwv te laten beoordelen of sprake is geweest van verwijtbare werkloosheid van Reenaard. Na onderzoek heeft het Uwv aan de Svb geadviseerd Reenard niet als werkloos te beschouwen omdat hij door eigen toedoen de passende arbeid niet heeft verkregen.

Bij besluit van 7 februari 2003 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij over het tweede kwartaal van 2002 niet in aanmerking komt voor kinderbijslag voor haar zoon Reenaard omdat er geen recht op kinderbijslag bestaat als het kind door eigen toedoen werkloos is geworden.

Bij besluit van eveneens 7 februari 2003 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van het derde kwartaal van 2002 geen recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van Reenard omdat slechts recht bestaat op kinderbijslag voor een werkloos kind als het kind op de eerste dag van het kwartaal staat ingeschreven bij een CWI/Arbeidsbureau.

In de bezwaarfase heeft appellante aangegeven dat Reenaard gezien zijn persoonlijkheid en psychische gesteldheid niet door eigen toedoen als werkloos kan worden beschouwd en dat deze persoonlijkheid er tevens de oorzaak van is dat hij zijn inschrijving bij het CWI niet tijdig heeft verlengd.

Bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2003 heeft de Svb het bezwaarschrift tegen beide besluiten van 7 februari 2003 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven en daartoe onder meer het volgende overwogen (waarbij voor eiseres dient te worden gelezen appellante en voor verweerder de Svb).

“De rechtbank stelt vast dat eiseres geen medische verklaring heeft overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de psychische gesteldheid van Reenard zodanig is dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij zijn inschrijving niet tijdig heeft verlengd, danwel zich niet voldoende actief heeft opgesteld bij het verkrijgen van passende arbeid. Het psychiatrische rapport uit 1997 waarnaar eiseres verwijst bevindt zich niet onder de gedingstukken en is blijkens het verweerschrift niet bij de heroverweging betrokken geweest omdat alleen inzage aan een ambtenaar is verleend en er geen kopie aan het dossier mocht worden toegevoegd. Eiseres heeft er niet voor gekozen om dit rapport ter ondersteuning van haar standpunt tijdens de beroepsprocedure alsnog aan de rechtbank te overleggen. Onder deze omstandig-heden is naar het oordeel van de rechtbank door eiseres geen – begin van – bewijs geleverd van haar stelling aangaande de psychische gesteldheid van Reenard en rustte dientengevolge op verweerder ook niet de plicht daarnaar een nader onderzoek te doen plaatsvinden. Het feit dat Reenard onder toezicht is gesteld kan, gezien het scala aan redenen wat daaraan in theorie ten grondslag kan hebben gelegen, niet als een zodanig begin van bewijs ten aanzien van zijn psychische gesteldheid worden aangemerkt. Bij gebrek aan een dergelijk bewijs van de zijde van eiseres heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank van uit kunnen gaan dat het niet verlengen van de inschrijving CWI en de onvoldoende actieve houding ten aanzien van het verkrijgen van passende arbeid Reenard volledig toegerekend kan worden.”

Tijdens de procedure in hoger beroep zijn namens appellante een rapportage van polikliniek ’t Ruige Veld d.d. 2 juni 1997 en een evaluatierapport gezinsvoogdij van de AJL van 28 juni 2002 met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van Reenard aan de Svb toegezonden met het verzoek op basis van deze stukken het bestreden besluit te heroverwegen.

De Svb heeft – na advisering van het Uwv – in de overgelegde rapporten aanleiding gezien het standpunt, dat Reenard over het tweede kwartaal van 2002 als verwijtbaar werkloos moet worden beschouwd, niet te handhaven. Het besluit voorzover het betrekking heeft op het derde en vierde kwartaal van 2002 wordt wel gehandhaafd omdat niet is gebleken van omstandigheden die het niet ingeschreven staan bij het CWI verschoonbaar maken

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het feit dat haar zoon Reenard in de betreffende periode niet ingeschreven stond bij het CWI niet verwijtbaar is gezien de moeilijke opvoedingssituatie in die periode en de overige problemen binnen het gezin. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante de eerder aan de Svb toegezonden rapporten van 2 juni 1997 en 28 juni 2002 in het geding gebracht. Voorts is namens appellante herhaald dat zij er niet van op de hoogte was dat de inschrijving bij het CWI een voorwaarde was voor het ontvangen van kinderbijslag en dat haar eigen inschrijving bij het CWI telkens voor een jaar wordt verlengd, waardoor zij ervan uitging dat dit bij Reenard ook het geval zou zijn.

De Raad overweegt als volgt.

Nu de Svb zijn standpunt met betrekking tot het tweede kwartaal van 2002 niet meer handhaaft dient het bestreden besluit in zoverre te worden vernietigd evenals de aangevallen uitspraak waarin het beroep aangaande dat kwartaal ongegrond is verklaard.

Thans is derhalve nog in geding de vraag of de Svb terecht kinderbijslag heeft geweigerd over het derde en vierde kwartaal van 2002, omdat Reenard op de peildata van het derde en vierde kwartaal niet als werkloos kind in de zin van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) kon worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 7, achtste lid, van de AKW – zoals dit luidde ten tijde in geding – wordt een kind van 16 of 17 jaar slechts als werkloos aangemerkt indien en zolang het bij het CWI als werkzoekende is geregistreerd. Deze inschrijving dient binnen redelijke termijn plaats te vinden, welke termijn volgens vaste rechtspraak van de Raad in het algemeen dient te worden gesteld op één maand.

Tussen partijen is niet in geschil dat Reenard op de peildata van de in geschil zijnde kwartalen niet als werkzoekende bij het CWI was geregistreerd. De vraag is of er bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen die dit verzuim kunnen verontschuldigen.

De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden voor een bevestigende beantwoording van die vraag. Bij zijn oordeelsvorming heeft de Raad in aanmerking genomen dat Reenard zich op advies van de leerplichtambtenaar op 12 maart 2002 heeft laten inschrijven bij het CWI, bij welke instantie hij erop gewezen is dat de inschrijving geldig is tot 23 april 2002 en dat het vervolggesprek bij verlenging van de inschrijvingskaart zal plaatsvinden. Uit de stukken blijkt voorts dat Reenard vanwege een lopende sollicitatieprocedure voor een opleidingsplaats bij de landmacht geen interesse had in het vinden van een baan en mede daarom nonchalant is omgesprongen met de verlenging van de inschrijving. De Raad heeft voorts van belang geacht dat Reenard in de in geding zijnde periode heeft gesolliciteerd bij de landmacht, voor de in het kader van die sollicitatie afgenomen psychologische – en fysieke testen is geslaagd en vervolgens is aangenomen voor de opleiding, hetgeen in samenhang bezien met zijn sociale contacten en activiteiten het betoog dat Reenard door zijn persoonlijke omstandigheden niet in staat was de inschrijving bij de CWI te verlengen, niet aannemelijk heeft kunnen maken. In de persoonlijke omstandigheden zoals deze zijn beschreven in de in hoger beroep overgelegde rapporten heeft de Raad dan ook geen redenen gezien om het verzuim verontschuldigbaar te achten. Wat de overige grieven betreft heeft de Raad al vaker overwogen dat onbekendheid met de wettelijke regels in beginsel niet kan leiden tot het oordeel dat het niet hebben voldaan aan die regels verschoonbaar is. Naar de Raad aanneemt heeft appellante vanuit de Svb informatie ten aanzien van de aanspraak op kinderbijslag voor 16 en 17 jarige kinderen ontvangen en is appellante ook door de leerplichtambtenaar in februari 2002 gewezen op de relevantie van de inschrijving voor de kinderbijslag. Het feit dat de inschrijfkaart voor het CWI van appellante zelf een geldigheidsduur van een jaar bevat heeft wellicht tot de veronderstelling geleid dat dit voor de inschrijving van Reenard ook zou gelden, doch is geen reden voor verschoon-baarheid nu op de inschrijfkaart van Reenard stond aangegeven dat de inschrijvings-termijn afliep op 23 april 2002.

De Svb heeft naar het oordeel van de Raad terecht geconcludeerd dat Reenard op de peildata van het derde en vierde kwartaal van 2002 geen werkloos kind was in de zin van de AKW.

Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak moeten worden vernietigd voorzover deze betrekking hebben op het tweede kwartaal van 2002. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.

Wat betreft de proceskosten heeft de gemachtigde van appellante ter zitting aangegeven het redelijk te achten indien alleen voor het ingediende hoger beroepschrift een vergoeding wordt toegekend, aangezien eerst in hoger beroep de relevante rapporten zijn overgelegd welke ten grondslag hebben gelegen aan de standpuntwijziging van de Svb met betrekking tot het tweede kwartaal van 2002. Met deze visie kon de gemachtigde van de Svb zich verenigen. De Raad heeft in het ter zitting gestelde aanleiding gezien overeenkomstig het voorstel van partijen de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante ad € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover betrekking hebbend op het recht op kinderbijslag van appellante over het tweede kwartaal van 2002;

Verklaart het beroep in zoverre gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;

Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het griffierecht ad € 133,- aan appellante vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2006.

(get.) T.L. de Vries.

(get.) M.F. van Moorst.

MH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature