Ontslag zonder recht op uitkering wegens plichtsverzuim. De Raad merkt op dat de aan appellant verweten gedragingen zich uitstrekken over een betrekkelijk ruime periode en naar hun aard zozeer afwijken van hetgeen een goed ambtenaar betaamt dat disciplinair ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Dat in het geval van appellants collega is volstaan met voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van drie jaren en overplaatsing naar een andere functie leidt ook naar het oordeel van de Raad niet tot de slotsom dat sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.