U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Uitspraak



94/393 WUV

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

A., wonende te B., eiser,

en

de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad,

verweerster.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Onder dagtekening 26 oktober 1994 heeft verweerster ten

aanzien van eiser, na gemaakt bezwaar, een besluit

genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen

vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV).

Namens eiser heeft mr J.C.M. van Berkel, medewerker van

het Buro voor Rechtshulp Zuid-Limburg, tegen dat besluit

beroep ingesteld bij de Raad. Bij aanvullend

beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met dat

besluit niet kan verenigen.

Verweerster heeft een verweerschrift (met bijlage)

ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 18

januari 1996, waar eiser is verschenen bij zijn

gemachtigde mr Van Berkel, voornoemd, en waar verweerster

zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen,

werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.

II. MOTIVERING

Eiser, die is geboren in 1943 en die is

erkend als vervolgde in de zin van de WUV, heeft bij

verweerster een aanvraag doen indienen onder meer om

toekenning van een vergoeding van dan wel tegemoetkoming

in de kosten van extra vakantie in de jaren 1993, 1994 en 1995.

Bij besluit van 10 december 1993 heeft verweerster

geweigerd om eiser in aanmerking te brengen voor de

gevraagde voorziening op de grond dat de noodzaak voor

die voorziening in het kader van de uit de vervolging

voortvloeiende ziekten of gebreken medisch en/of

medisch-sociaal niet aanwezig wordt geacht. Een namens

eiser tegen dit besluit ingediend bezwaarschrift heeft

geleid tot het thans bestreden besluit, waarbij

verweerster haar weigering heeft gehandhaafd.

In beroep is namens eiser gesteld dat de medische

gedingstukken wel indicaties bevatten voor toekenning van

de gevraagde voorziening. Voorts is betoogd dat het

(vaker) bijwonen van samenkomsten en bedevaarten voor

eiser, die behoort tot de zigeunergemeenschap, gezien

moet worden als (extra) vakantie.

De in dit geding te beantwoorden vraag of het bestreden

besluit in rechte stand kan houden, beantwoordt de Raad

ontkennend, waartoe hij het volgende overweegt.

Verweerster heeft de gevraagde voorziening geweigerd

omdat zij (mede) op grond van het advies van de

geneeskundig adviseur die op 4 juli 1994 aan eiser een

huisbezoek heeft gebracht, van mening is "dat er geen

medische of medisch-sociale indicatie aanwezig is in

verband met (eisers) ziekten of gebreken die door of in

verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd, te

weten (eisers) hoofdpijnklachten, die toekenning van de

door (eiser) gevraagde voorziening rechtvaardigt". Op

grond van het persoonlijk onderhoud met eiser heeft

bedoelde geneeskundig adviseur in zijn advies d.d. 23

september 1994 geconcludeerd dat de reeds causaal

aanvaarde hoofdpijnklachten zijn verergerd en leiden tot

invalidering op het moment van het huisbezoek, dat er

sprake is van een progressief beeld, dat eisers

psychische klachten - gezien de inhoud van de

problematiek - als causaal kunnen worden aanvaard en dat

extra vakantie medisch-sociaal wenselijk is. Tot die

conclusie kwam hij, terwijl hij de beschikking had over

een korte verklaring van eisers huisarts, blijkens welke

verklaring er door deze huisarts nooit een verwijzing

voor eisers klachten is geweest en er ook geen

medicamenteuze behandeling is ingesteld.

Namens verweerster is gesteld dat op grond van een

discussie in de Raadskamer WUV naar aanleiding van het

medisch advies de huisarts nogmaals is benaderd. Op grond

van de nader ontvangen informatie, waaruit opnieuw bleek

dat eiser voor zijn hoofdpijnklachten nimmer is verwezen

dan wel medicamenteus is behandeld, is besloten "dat uit

de voorhanden informatie niet blijkt dat er sprake zou

zijn van een behoefte aan een extra vacantie".

De Raad is van oordeel dat hier niet gesproken kan worden

van een deugdelijk medisch onderzoek dat ten grondslag

behoort te liggen aan een beslissing als hier in geding.

Ook van een deugdelijk onderzoek naar de behoefte van

eiser aan extra vakantie is geen sprake geweest. Het

bestreden besluit is aldus onzorgvuldig voorbereid.

Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen zal

verweerster een nieuwe beslissing op bezwaar moeten

nemen.

De Raad merkt nog op dat hij de stellingname van

verweerster in haar verweerschrift dat het bezoeken van

samenkomsten en bedevaarten georganiseerd voor en door de

zigeunergemeenschap "hooguit (duidt) op een binnen de

zigeunergemeenschap gebruikelijke besteding van de

zomerperiode" allerminst houdbaar acht, waarbij de Raad

erop wijst dat verweerster - blijkens eerdere bij de Raad

aanhangige gedingen omtrent de toepassing van de

artikelen 20 en 21 van de WUV - deelname aan bedoelde

activiteiten heeft aangemerkt als vakantie.

Gelet op het voorgaande acht de Raad termen aanwezig om

verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiser,

bestaande uit ƒ 1.420,- aan kosten van rechtsbijstand.

Het van de zijde van eiser gedane verzoek om veroordeling

van verweerster tot vergoeding van schade op de voet van

artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht , wijst de

Raad thans af, aangezien eerst duidelijkheid zal zijn

verkregen of en zo ja in welke omvang bij eiser schade

bestaat, nadat verweerster de nadere beslissing op

bezwaar zal hebben genomen.

Op grond van het bovenstaande dient te worden beslist als volgt:

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

Bepaalt dat verweerster een nieuwe beslissing op bezwaar

neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is

overwogen;

Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser tot

een bedrag groot ƒ 1.420,- , te betalen door de Pensioen- en

Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad;

Bepaalt voorts dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan

eiser het griffierecht ad ƒ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter

en mr W.D.M. van Diepenbeek en mr H.R. Geerling-Brouwer

als leden, in tegenwoordigheid van mr A.H. Beijer als

griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 1996.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) A.H. Beijer.

HD

01.02


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature