U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kaderwet LNV-subsidies

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 14/551

27810

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2015 in de zaak tussen Meelebo B.V., te Breezand, appellante

(gemachtigde: mr. W.F.M. Janson)

en

de staatssecretaris van Economische zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Harteveld).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen, afgewezen.

Bij besluit van 10 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld. In reactie hierop heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Op 1 februari 2012 heeft verweerder een aanvraag van de Maatschap [naam] (maatschap) ontvangen voor een subsidie Investeringen in landbouwapparatuur met GPS of verduurzaming bewaarplaatsen op grond van hoofdstuk 2a, paragraaf 11, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling GLB). Bij besluit van 29 maart 2012 heeft verweerder deze aanvraag goedgekeurd voor een bedrag van maximaal € 7028,70. Bij besluit van 27 juni 2013 heeft verweerder het definitieve subsidiebedrag vastgesteld op € 6283,66.

Op 13 september 2013 heeft verweerder een aanvraag van de maatschap ontvangen op grond van artikel 2:37 van de Regeling LNV-subsidies voor een subsidie Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen 2013, categorie 4, ten behoeve van een computer voor klimaatbeheersing ten behoeve van een bewaarplaats. Via een op 19 september 2013 ondertekend formulier “melding overdracht onderneming” heeft de maatschap gemeld dat de onderneming van de maatschap was overgedragen aan appellante per 15 januari 2012.

1.2

Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden en/of doelstellingen van de Regeling LNV-subsidies. Volgens verweerder komt de maatschap niet in aanmerking voor deze subsidie, aangezien zij in 2012 reeds een subsidie toegewezen heeft gekregen op grond van hoofdstuk 2a, paragraaf 11 van de Regeling GLB. Uit artikel 23h, derde lid, van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013 (Besluit 2013) volgt dat in dat geval geen nieuwe subsidie verstrekt wordt aan een landbouwonderneming.

1.3

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

2. Appellante stelt zich op het standpunt dat het in artikel 23h, derde lid, aanhef en sub c, van het Besluit 2013 genoemde jaartal 2012 onjuist is en dat dit 2013 had moeten zijn. Indien iemand op basis van hoofdstuk 2a, paragraaf 11, van de Regeling GLB een subsidie zou hebben verkregen in 2013, dan zou diegene in aanmerking komen voor een subsidie op grond van artikel 2:37 van de Regeling LNV-subsidies , terwijl dat voor ontvangers van diezelfde subsidie op grond de Regeling GLB in 2012 niet geldt. Dat kan niet de bedoeling van de Regeling LNV-subsidies zijn geweest – appellante wijst op de mogelijkheid van een tikfout – en is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarvan uitgaande, zou de subsidieaanvraag niet afgewezen kunnen worden. Voorts beroept appellante zich op het rechtszekerheidsbeginsel. Toen zij op 31 januari 2012 een aanvraag indiende voor een subsidie op basis van de Regeling GLB, was nog niet bekend dat dit een latere subsidieaanvraag op grond van de Regeling LNV-subsidies zou frustreren. Het Besluit 2013 trad immers pas in werking op 1 januari 2013. Was dit appellante wel bekend geweest, dan had zij andere keuzes kunnen maken, aangezien het financiële belang bij een subsidie op grond van de Regeling LNV-subsidies vele malen groter is dan het belang bij een subsidie op grond van de Regeling GLB.

3. Verweerder merkt in reactie op het beroep van appellante op dat van een tikfout geen sprake is. Het aanwijzen van slechts het jaar 2012 is een bewuste keuze geweest van de regelgever. Elk jaar maakt de regelgever met betrekking tot onderhavige subsidieregeling een afweging ten aanzien van de open te stellen categorieën en de subsidievoorwaarden, met gebruikmaking van ervaringen uit eerdere openstellingen en signalen uit de praktijk, waarbij ook andere instrumenten, waaronder de Regeling GLB, worden meegenomen. Verweerder verwijst naar de toelichting bij het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2012 (Besluit 2012): deze afweging heeft ook plaatsgevonden bij de vaststelling van het Besluit 2013.

4. Het College komt tot de volgende beoordeling.

4.1

De Regeling LNV-subsidies luidde ten tijde en voor zover van belang:

“Artikel 2:37. Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/Bijlage2/geldigheidsdatum_10-07-2014) bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen (…).

Bijlage 2, Hoofdstuk 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/Hoofdstuk2/Titel6/1/Artikel237/geldigheidsdatum_10-07-2014).

(…)

Categorie 4: energie -efficiëntie

1. De hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

(…);

c. een klimaatcomputer voor bewaarruimten van agrarische producten;

(…).”

Het Besluit 2013 luidde na de wijziging van dat besluit bij de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 4 juli 2013, Strct. 19252, met ingang van 5 juli 2013 voor zover van belang als volgt:

“Artikel 23 h

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, categorieën 1 tot en met 7, van de regeling (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/Bijlage2/geldigheidsdatum_27-10-2015) worden ingediend in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 16 september 2013.

(…).

3. Geen subsidie wordt verstrekt aan een landbouwonderneming aan welke subsidie is verstrekt:

a. in het jaar 2010, 2011 of 2012 op grond van bijlage 2, hoofdstuk 1, van de regeling (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/Bijlage2/geldigheidsdatum_27-10-2015);

b. in het jaar 2010, 2011 of 2012 voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, van de regeling (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/Bijlage2/geldigheidsdatum_27-10-2015);

c. in het jaar 2012 op grond van hoofdstuk 2a, paragraaf 11, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019131/geldigheidsdatum_27-10-2015).”

De Regeling GLB luidde ten tijde en voor zover van belang:

“Hoofdstuk 2a. Specifieke steun

Paragraaf 11. Landbouwapparatuur met GPS of verduurzaming bewaarplaatsen

(…)

Artikel 38 u

De minister verstrekt op aanvraag steun aan landbouwers in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de onderstaande activiteiten:

1. de aanschaf van:

a. een ploeg die wordt gestuurd met behulp van GPS;

b. spuit- en schoffelapparatuur die wordt gestuurd met behulp van GPS;

c. bemestingsapparatuur die wordt gestuurd met behulp van GPS;

d. computergestuurde beregeningapparatuur met vochtsensoren die precisieberegening mogelijk maakt en wordt gestuurd met behulp van GPS;

e. poot- en zaaiapparatuur die wordt gestuurd met behulp van GPS;

2. het verwijderen van asbest in een bewaarplaats;

3. het isoleren van vloeren, wanden of plafonds van een bewaarplaats van landbouwproducten, waardoor een warmteweerstand wordt bereikt als vastgesteld in artikel 1, onderdeel A, onder 2, sub 2.1.C, punt a, van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001;

4. regulering van het klimaat in een bewaarplaats door middel van een computer, inclusief daarmee verband houdende aanpassingen aan ventilatiesystemen.”

4.2

Het College vat het beroep van appellante aldus op, dat zij zich op het standpunt stelt dat artikel 23h, derde lid, aanhef en onder c, van het Besluit 2013 onverbindend is, wegens strijd met het verbod op willekeur als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College overweegt dat de rechtmatigheid van algemeen verbindende voorschriften bij wege van exceptieve toetsing kan worden beoordeeld in het kader van een beroep als hier aan de orde. Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie onder meer de uitspraak van 5 oktober 2015, ECLI:NL:CBB:2015:347) kan aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht worden ontzegd indien de door de betrokken regelgever gemaakte keuzen strijdig moeten worden geacht met een hogere - algemeen verbindende - regeling, dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van de regelgever, en derhalve met terughoudendheid toetsend, geoordeeld moet worden dat het voorschrift een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kan doorstaan.

4.3

Hetgeen appellante heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat aan artikel 23h, derde lid, aanhef en onder c, van het Besluit 2013 verbindende kracht moet worden ontzegd. Zoals verweerder ter zitting van het College nader heeft toegelicht dient de regelgever met het oog op een eerlijke verdeling van schaarse (financiële) middelen in het kader van onderhavige subsidieregeling elk jaar een afweging te maken welke categorieën worden opengesteld en onder welke voorwaarden de subsidie kan worden verkregen. Dat de regelgever bij die afweging ervoor kiest landbouwondernemingen aan wie voor een bepaalde categorie in een bepaald jaar subsidie is verstrekt uit te sluiten voor subsidie in een ander jaar, zoals neergelegd in vermelde bepaling van het Besluit 2013, geeft geen blijk van een keuze van de regelgever die, met inachtneming van diens beoordelingsvrijheid ter zake, een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kan doorstaan. Voor het oordeel dat sprake is van een tikfout bestaat geen grond.

4.4

Zoals hiervoor in 4.1 is vermeld, is artikel 23h van het Besluit 2013 vastgesteld bij Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 4 juli 2013. Ten tijde van het indienen van de aanvraag voor een subsidie op basis van de Regeling GLB op 31 januari 2012 bestond de hierdoor in het leven geroepen subsidiemogelijkheid en de in het derde lid, onder c, van genoemd artikel gegeven weigeringsgrond dus nog niet. Het College ziet daarom geen grond voor het oordeel dat appellante ten tijde van het indienen van de aanvraag voor een subsidie op basis van de Regeling GLB (door toedoen van verweerder) er rechtens op mocht vertrouwen dat die aanvraag een latere subsidieaanvraag op grond van de Regeling LNV-subsidies niet zou frustreren.

4.5

Aangezien appellante in 2012 reeds een subsidie toegewezen heeft gekregen op grond van hoofdstuk 2a, paragraaf 11 van de Regeling GLB, heeft verweerder de aanvraag van appellante terecht afgewezen op grond van artikel 23h, derde lid, van het Besluit 2013.

5. Het beroep van appellante is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. A. Venekamp en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. X.M. Born, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.

w.g. S.C. Stuldreher w.g. X.M. Born


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature