U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Besluit tot inschrijving in het handelsregister van opgave tot ontbinding van een rechtspersoon ten onrechte ingetrokken, omdat daarmee een lopende bezwaarprocedure werd doorkruist. Ook kon vanwege de tegengesetlde belangen van de bestuurders van de rechtspersoon niet van het horen van belanghebbenden worden afgezien.

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

10/1199 18 juni 2013

24100

Uitspraak in de zaak van:

Symbolon B.V., te Hellevoetsluis, appellante,

gemachtigde: mr. D.J.G. Timmermans,

tegen

de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, verweerster,

gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende,.

1 Het procesverloop

Appellante heeft bij brief van 3 november 2010, bij het College binnengekomen op4 november 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 28 september 2010.

Bij dit besluit heeft verweerster ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juli 2010, waarbij het besluit van 9 maart 2010 tot inschrijving van de opgave van appellante van, onder meer, de ontbinding met ingang van 30 november 2009 van de besloten vennootschap B.V. 1nP werd ingetrokken en die registratie ongedaan werd gemaakt.

Bij brief van 16 december 2010 heeft verweerster de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 14 maart 2011 heeft het College Systicon Holding B.V. te Oostvoorne (hierna: Systicon) en B.V. Altercourse te Amsterdam (hierna: Altercourse) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Geen van beide heeft hier op gereageerd.

Bij brief van 11 september 2012 heeft verweerster nadere stukken overgelegd, waaruit blijkt dat naar aanleiding van een opgave van 26 juli 2012 onder meer in het handelsregister is ingeschreven de ontbinding van B.V. 1nP met ingang van 22 april 2011.

Op 22 november 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en G.C.M. van Kesteren, bestuurder van appellante. Verweerster heeft zich door haar gemachtigde laten vertegenwoordigen.

2 De grondslag van het geschil

2.1

De Handelsregisterwet 2007 (hierna: Hrw) bepaalt, voor zover hier van belang:

“ Artikel 11. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:(…)i. kamer: een kamer van koophandel en fabrieken als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997; (…)

Artikel 31. Het handelsregister wordt gehouden door de kamers. (…)

Artikel 9In het handelsregister worden over een onderneming opgenomen: (…)c. de datum van aanvang, voortzetting of beëindiging;(…)

Artikel 12In het handelsregister worden over een rechtspersoon opgenomen: (…)d. de datum van aanvang of beëindiging.

(…)

Artikel 181. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a en b, het tweede lid en derde lid, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.(…)

Artikel 191. De daartoe verplichte personen doen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die een kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de in artikel 9 (…), bedoelde gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.(…)”

Het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt, voor zover hier van belang:

" Artikel 4

1. De kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, tenzij in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte reeds onderzoek naar gelijkwaardige eisen is verricht en hieruit blijkt dat de opgave aan de eisen voldoet.

2. De kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.

3. Indien de kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.

Artikel 5

1. (…)

2. De kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:

(…)

e. de kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.

(…)"

2.2

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

De rechtspersoon B.V. 1nP, te Rotterdam, is sinds 13 juni 2005 in het handelsregister ingeschreven. De onderneming B.V. 1nP houdt zich bezig met het verrichten van alle mogelijke werkzaamheden op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg, exclusief alle AWBZ gefinancierde zorg. De bestuurders (en aandeelhouders) van B.V. 1nP zijn appellante, Systicon en Altercourse, van welke rechtspersonen respectievelijk G.C.M. van Kesteren, H.J.R. van Domburg en M.J.P. van den Eshof bestuurder zijn.

De statuten van B.V. 1nP vermelden het volgende:

“ Artikel 15.1. Een besluit tot: (…)c. ontbinding der vennootschap;kan slechts worden genomen met een meerderheid van twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een algemene vergadering waarin tenminste twee/derde van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is.2. Is in een algemene vergadering, waarin een besluit als bedoeld in lid 1 aan de orde is, niet twee/derde van het geplaatste kapitaal ter vergadering vertegenwoordigd, dan wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen, te houden binnen een maand na de vorige.Deze vergadering is alsdan tot het nemen van een besluit als bedoeld bevoegd, mits met een meerderheid van twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen, ongeacht het ter vergadering vertegenwoordigd kapitaal.Bij de oproeping voor laatstbedoelde vergadering moet worden vermeld dat en waarom dit besluit kan worden genomen, onafhankelijk van het ter vergadering vertegenwoordigd gedeelte van het kapitaal.

Artikel 16.1. De raapleging van aandeelhouders kan ook buiten vergadering geschieden. Daartoe worden de voorstellen aan alle aandeelhouders toegezonden en een voorstel geldt alsdan als aangenomen als alle aandeelhouders zich schriftelijk, waaronder begrepen telegrafisch, per telex, per fax of via E-mail , voor het voorstel hebben verklaard.2. Deze regeling kan geen toepassing vinden indien er certificaathouders zijn.”

Bij brief van 4 maart 2010 heeft appellante, althans Van Kesteren, bij verweerster opgave gedaan van de ontbinding met ingang van 30 november 2009 van B.V. 1nP. Daarbij heeft appellante het door Van Kesteren ingevulde en ondertekende formulier “17a Inschrijving ontbinding vennootschap, rechtspersoon of maatschap”, ingediend. In de brief heeft appellante onder meer vermeld dat alle drie de aandeelhouders van B.V. 1nP unaniem en mondeling, buiten vergadering, tot ontbinding van de rechtspersoon hebben besloten, dat in de bijgevoegde jaarstukken 2007 en 2008 kennis is gegeven van het besluit tot ontbinding en dat artikel 16 van de statuten toestaat dat ook buiten vergadering wordt besloten.

Bij brieven van 9 maart 2010 heeft verweerster de afzonderlijke bestuurders van B.V. 1nP in kennis gesteld van de inschrijving per die datum van de opgave dat B.V. 1nP met ingang van 30 november 2009 “door Besluit van de algemene vergadering / stichtingsbestuur” is ontbonden.

Bij brief van 7 april 2010 heeft R.C. Heine, als accountant-administratieconsulent werkzaam bij Heine & Van Oosten Accountants Adviseurs, namens Systicon verweerster bericht dat (de directie van) Systicon niet op de hoogte is van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot liquidatie van B.V. 1nP en verzocht de betreffende registratie door te halen.

Tegen voormelde registratie van de liquidatie van B.V. 1nP heeft Systicon tevens bij brief van 21 april 2010 gemotiveerd bezwaar gemaakt.

Bij brief van 20 mei 2010 heeft de bezwarencommissie handelsregister appellante verzocht om, in het kader van een mogelijke hoorzitting en onder verwijzing naar de artikelen 15 en 16 van de statuten van B.V. 1nP, aanvullende stukken over te leggen teneinde de juistheid van de opgave te kunnen beoordelen.

Bij brief van 7 juni 2010 heeft appellante hierop gereageerd en gemotiveerd uiteengezet, onder verwijzing naar de statuten en naar artikel 2: 225 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarom volgens haar sprake is van een rechtsgeldig genomen besluit tot ontbinding van de vennootschap. Uit een brief van O.J.A. van Drunen RA, werkzaam bij DRV Accountants en Belastingadviseurs, blijkt volgens appellante dat tussen de drie bestuurders overeenstemming was over de ontbinding van B.V. 1nP en dat daar feitelijk naar is gehandeld. Dat Systicon, althans Van Domburg eind november 2009 heeft aangegeven het proces van liquidatie niet te willen continueren, bevestigt dat het besluit tot ontbinding is genomen.

Bij besluit van 7 juli 2010 heeft verweerster met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het besluit van 9 maart 2010 ingetrokken en de registratie van, onder meer, de ontbinding met ingang van 30 november 2009 van B.V. 1nP ongedaan gemaakt.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 augustus 2010 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 3 augustus 2010 heeft Systicon het door haar gemaakte bezwaar ingetrokken.

Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit van 28 september 2010 genomen.

3 De standpunten van partijen

3.1

Volgens appellante is sprake van een onbevoegd, in strijd met wettelijke regels en het legaliteitsbeginsel genomen besluit. Uit de besluiten van 7 juli en 28 september 2010 blijkt niet op welke rechtsgrond verweerster ambtshalve tot haar besluit is gekomen. Het bestreden besluit is daarom onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd. Artikel 6:18 Awb schept geen zelfstandige bevoegdheid tot intrekking of wijziging van het in geding zijnde besluit tot registratie van de ontbinding van B.V. 1nP. Ook maakt het bestreden besluit niet duidelijk dat het algemeen bestuur van de Kamer van Koophandel voor Rotterdam daartoe ambtshalve bevoegd was. De brief van 9 maart 2010 was niet van het algemeen bestuur afkomstig. Appellante betwist de bevoegdheid van het algemeen bestuur als orgaan tot het nemen van het betreffende zelfstandige besluit.

Voorts stelt appellante dat sprake is van strijd met het verbod van detournement de pouvoir en/of het specialiteitbeginsel. Uit het besluit van 7 juli 2010 noch uit het bestreden besluit volgt waarom verweerster niet het door Systicon in gang gezette klachttraject heeft afgerond in plaats van gebruik te maken van gestelde bevoegdheid om op grond van artikel 6:18 Awb een besluit te nemen. Er waren geen goede gronden om die laatste weg te bewandelen, anders dan om de niet-ontvankelijkheid in het klachttraject te omzeilen: Systicon heeft immers, aldus appellante, niet-verschoonbaar te laat bezwaar gemaakt, als al van een bezwaarschrift kan worden gesproken. Nergens blijkt uit dat Systicon een bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerster heeft appellante in haar belangen geschaad door de betreffende stukken die door Systicon zijn ingediend niet aan haar bekend te maken. Verweerster had meer inhoudelijke informatie kunnen opvragen en tot een evenwichtere afweging kunnen komen. Het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.

Appellante acht het besluit van 7 juli 2010 onduidelijk. Is het besluit tot inschrijving van de ontbinding van de rechtspersoon ingetrokken of gewijzigd of is sprake van een nieuw genomen zelfstandig besluit zonder toepassing van artikel 6:18 Awb? Volgens appellante valt dit niet op te maken uit het besluit van 7 juli 2010 noch uit het bestreden besluit.

Appellante stelt dat verweerster het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Appellante meent dat zij vanwege uitlatingen van verweersters medewerker M.J.A. Königs erop mocht vertrouwen dat de ontbinding van B.V. 1nP in het handelsregister zou worden ingeschreven op basis van de destijds aan hem aangeleverde informatie, alsmede dat de inschrijving niet op initiatief van verweerster weer ongedaan zou worden gemaakt. Volgens appellante staat vast dat zich geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of verweerster bekend zijn geworden. In de door appellante bij brief van 7 juni 2010 verstrekte informatie kunnen die niet worden gelezen. De brief van Systicon van 21 april 2010is niet aan haar toegezonden, zodat zij daarop niet tijdig heeft kunnen reageren teneinde de onjuistheden in die brief te weerleggen. Verweerster heeft er geen blijk van gegeven dat zij de juistheid en de rechtmatigheid van voormelde brief van 21 april 2010 heeft beoordeeld, terwijl haar overtuigend schriftelijk bewijs ter hand is gesteld waaruit volgt dat de aandeelhouders unaniem tot liquidatie hebben besloten. Eveneens in strijd met het vertrouwensbeginsel en de rechtszekerheid is volgens appellante dat verweerster zich klaarblijkelijk heeft gebaseerd op de brief van appellante van 7 juni 2010, terwijl appellante die brief heeft gestuurd in het kader van de klachtprocedure van Systicon. Het is verweerster niet toegestaan informatie uit die brief te benutten voor een ander doel dan waarvoor deze door appellante is verstrekt, zeker nu appellante hiervan niet van tevoren op de hoogte is gebracht. Het ongedaan maken van de inschrijving van de ontbinding van B.V. 1nP levert rechtsonzekerheid op voor raadplegers van het handelsregister, aldus appellante.

Appellante stelt dat het besluit van 7 juli 2010 en het bestreden besluit onzorgvuldig zijn voorbereid. Verweerster heeft ten onrechte niet artikel 4:8, eerste lid, Awb in acht genomen door haar voorafgaand aan de niet aangevraagde beschikking, waartegen zij naar verwachting bedenkingen zou hebben, niet te horen. Te meer, nu verweerster haar beslissing baseert op gegevens die niet van appellante afkomstig zijn, zoals (een interpretatie van) de statuten van B.V. 1nP en de brief van Systicon van 21 april 2010. Appellante wijst erop dat uit de door haar bij de opgave verschafte informatie evenmin bleek dat er een besluit conform artikel 15 of 16 van de statuten was genomen. Dit was indertijd geen beletsel om de ontbinding van B.V. 1nP te registreren. Nadat appellante wel relevante bewijsstukken in het geding had gebracht, had verweerster, aldus appellante, de brief van Systicon anders moeten interpreteren.

Appellante is van mening dat sprake is van een onjuiste feitelijke grondslag; het besluit berust niet op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Awb). Appellante wijst erop dat niet is gebleken dat verweerster betwist dat de drie aandeelhouders tevens bestuurders van de vennootschap unaniem en mondeling tot liquidatie van de vennootschap per 30 november 2009 hebben besloten. Voor appellante is het onbegrijpelijk en onverteerbaar dat verweerster niet ingaat op hetgeen zij in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht. Met geen woord gaat verweerster in op de brief van Van Drunen van 3 juni 2010 en de brief van Van den Eshof van 10 juni 2009, die bedoeld mondeling besluit bevestigen. Het grieft appellante dat de stukken en argumenten die juist de gegrondheid van haar handelen dragen door verweerster worden genegeerd en geen hoor en wederhoor wordt toegepast.

Volgens appellante is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon zoals hier aan de orde slechts vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:15 BW). Die bepaling geldt ook voor besluiten die de algemene vergadering van aandeelhouders buiten vergadering kan nemen. Appellante wijst erop dat vernietiging van een besluit op grond van artikel 2:15, derde lid, BW door de rechter geschiedt, hetgeen niet is gebeurd. Aangezien het hier gaat om een vernietigbaar besluit dat niet is vernietigd, en niet om een nietig besluit, heeft het ontbindingsbesluit volgens appellante rechtskracht en zijn verweersters besluit van 7 juli 2010 en het bestreden besluit in strijd met artikel 12, aanhef en onder d, Hrw genomen.

Appellante stelt dat geen deugdelijke belangenafweging is gemaakt dan wel met kennelijk onevenredige gevolgen geen rekening is gehouden. Systicon lijkt geen redelijk belang te hebben bij het tegenhouden van de verdwijning van de vennootschap. De vennootschap is inactief en hoe dan ook maakt B.V. 1nP inbreuk op de rechten van intellectuele eigendom van de Stichting 1nP, die het Benelux woordmerk en beeldmerk “1nP” gebruikt. B.V. Dit is niet slechts een civielrechtelijke aangelegenheid, maar een belang dat in een bredere belangenafweging door verweerster had moeten worden meegewogen. Door ontbinding van B.V. 1nP wordt volgens appellante aan de thans ontstane onduidelijke situatie een einde gemaakt. Door het besluit van verweerster blijft B.V. 1nP de rechten van de Stichting 1nP schenden, waarvoor laatstgenoemde verweerster aansprakelijk houdt. Het belang van verweerster, de raadplegers van het handelsregister alsmede B.V. 1nP en haar aandeelhouders en bestuurders bij inschrijving van de beëindiging van (de sinds 31 december 2007 inactieve onderneming van) de rechtspersoon had eveneens in de belangafweging moeten worden betrokken.

3.2

Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4 De beoordeling van het geschil

4.1

Het College stelt vast dat Systicon bij brief van 21 april 2010 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 maart 2010, waarbij verweerster de opgave van appellante van de ontbinding van B.V. 1nP in het handelsregister heeft ingeschreven, nadat zij overigens bij brief van 7 april 2010 al te kennen had gegeven zich niet met die beslissing te kunnen verenigen. Naar het oordeel van het College had, zoals artikel 7:11, eerste lid, Awb vereist, op grondslag van dit bezwaar een heroverweging van het besluit van 9 maart 2010 moeten plaatsvinden.

4.2

Het feit dat alle bestuurders van B.V. 1nP belanghebbende waren bij de beslissing over de inschrijving van deze rechtspersoon, brengt met zich dat verweerster appellante en Altercourse had moeten uitnodigen als partij aan de bezwaarschriftprocedure deel te nemen en hen in de gelegenheid had moeten stellen hun standpunt kenbaar te maken. Voorts had verweerster op grond van artikel 7:2, eerste lid, Awb , voordat zij op het bezwaar besliste, de belanghebbenden in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord. Gezien de tegengestelde belangen van de bestuurders kon verweerster niet op de voet van artikel 7:3, aanhef en onder d (thans: e), Awb van het horen van belanghebbenden afzien.

Deze procedure had moeten uitmonden in een besluit op het bezwaar van Systicon, waarbij verweerster - aangezien zij van opvatting is dat de inschrijving van de ontbinding niet in stand kon worden gelaten - had moeten overwegen dat dit bezwaar gegrond is, dat de bestreden inschrijving ongedaan moet worden gemaakt en dat het besluit van 9 maart 2010 in verband hiermee wordt herroepen. Tegen dit besluit op bezwaar had appellante beroep kunnen instellen.

4.3

Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerster in het bestreden besluit van 28 september 2010, waarbij op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juli 2010 is beslist, ten onrechte niet heeft onderkend dat het besluit van 7 juli 2010, waarbij het besluit van 9 maart 2010 werd ingetrokken, niet had mogen worden genomen, omdat daarmee een reeds lopende bezwaarschriftprocedure werd doorkruist. Bovendien had verweerster het besluit van 28 september 2010 niet mogen nemen zonder appellante - die in het ongelijk werd gesteld - te horen.

4.4

Dit betekent dat het besluit van 28 september 2010 moet worden vernietigd. Het College ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.

4.5

Naar het oordeel van het College bestond ten tijde van belang een zodanig duidelijke gerede twijfel aan de juistheid van de inschrijving dat verweerster die inschrijving terecht ongedaan heeft gemaakt. Appellante heeft niet aangetoond dat de rechtspersoon in overeenstemming met de statuten - te weten in een algemene vergadering als bedoeld in artikel 15 van de statuten of door schriftelijke overeenstemming buiten die vergadering als bedoeld in artikel 16 van die statuten - is ontbonden, terwijl  door één van de drie bestuurders van de rechtspersoon uitdrukkelijk werd betwist dat een rechtsgeldig ontbindingsbesluit is genomen. Ook in beroep heeft appellante niet aangetoond dat aan de juistheid van de aanvankelijke opgave geen gerede twijfel heeft kunnen bestaan. Dat de bestuurders in een eerder stadium mondeling zouden zijn overeengekomen op een bepaald moment tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan en een buiten de algemene vergadering genomen ontbindingsbesluit civielrechtelijk als vernietigbaar moet worden geduid, doet er niet aan af dat van een ontbinding op één van de in de statuten voorgeschreven wijzen niet is gebleken. Het is niet onjuist dat verweerster wegens het ontbreken van schriftelijk bewijs ter bevestiging dat de rechtspersoon in overeenstemming met de statuten is ontbonden en de ontkenning door één van de direct betrokkenen dat een zodanig besluit zou zijn genomen, gerede twijfel had over de juistheid van de opgave van appellante en om die reden met toepassing van artikel 5, tweede lid, onder e, Handelsregisterbesluit 2008 (alsnog) heeft geweigerd tot inschrijving over te gaan. Het door appellante gestelde financiële belang om gevrijwaard te worden van een inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten, als bij gerede twijfel over de juistheid van een inschrijving voor een dergelijke afweging van belangen al ruimte bestaat, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Een en ander betekent voorts dat het besluit van 7 juli 2010 in stand blijft.

4.6

Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Nadat in eerste instantie conform de opgave van appellante een inschrijving had plaatsgevonden, is informatie bekend geworden - te weten de betwisting door één van de bestuurders van de beslissing tot ontbinding - die aanleiding gaf tot twijfel aan de juistheid van die opgave. Niet valt in te zien dat verweerster niet van haar eerdere beslissing tot inschrijving zou mogen terugkomen als achteraf beschouwd gerede twijfel over de juistheid daarvan ontstaat. Voorts is aan de bezwaarschriftprocedure inherent dat de heroverweging ertoe kan leiden dat van het bestreden besluit wordt teruggekomen.

4.7

Het betoog van appellante ten aanzien van de bevoegdheid van het algemeen bestuur van verweerster om het besluit van 7 juli 2010 te nemen, begrijpt het College aldus dat het algemeen bestuur niet bevoegd zou zijn van het besluit van 9 maart 2010 terug te komen, omdat uit de brief waarbij dit besluit is meegedeeld niet blijkt dat het door het algemeen bestuur is genomen. Duidelijk is echter dat ingevolge artikel 3, eerste lid, Hrw de kamer is belast met het houden van het handelsregister en te dien aanzien beslissingsbevoegd is. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, Hrw wordt onder kamer verstaan een kamer van koophandel en fabrieken als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van die wet staat het algemeen bestuur aan het hoofd van de kamer en op grond van artikel 16 van die wet draagt het algemeen bestuur zorg voor de uitvoering van de taken van de kamer. Het College ziet niet in dat ondertekening van de brief van 9 maart 2010 door de “Kamer van Koophandel Rotterdam” tot enige twijfel aanleiding zou moeten geven ten aanzien van de bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit.

4.8

Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond. Het besluit van 28 september 2010 zal worden vernietigd. De rechtsgevolgen van dit besluit zal het College in stand laten.

4.9

Verweerster dient te worden veroordeeld in de proceskosten van appellante in verband met beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 944 op basis van 2 punten (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 472 per punt, waarbij het gewicht op 1 is bepaald.

5 De beslissing

Het College:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het besluit van 28 september 2010;

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

veroordeelt verweerster in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro);

gelast dat verweerster aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. E. Dijt, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013.

w.g. E. Dijt De griffier is verhinderd te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature