Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De door betrokkene verleende machtiging is een beperkte, slechts de administratieve afhandeling van de verzekering betreffende, machtiging. Daaronder valt de correspondentie met betrekking tot de premiebetalingen, de voorwaarden van de verzekering en dergelijke zaken. Deze moet worden onderscheiden van correspondentie over de inhoudelijke afhandeling van ingediende claims, zoals het toe- of afwijzen of beëindigen van een uitkering. Het besluit van 14 januari 2010, waarmee de ZW-uitkering is beëindigd, is terecht naar betrokkene gestuurd en betrokkene heeft de termijn voor het maken van bezwaar overschreden. Er is onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de termijnoverschrijding betrokkene redelijkerwijs niet kan worden verweten.

Uitspraak



11/5311 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 augustus 2011, 10/557 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak 30 mei 2012.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft K.H. van Drunen een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

[naam gemachtigde].

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 14 januari 2010 heeft appellant de aan betrokkene toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 11 januari 2010. Bij brieven van onder meer 19 februari 2010 heeft [naam gemachtigde] namens betrokkene bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Omdat op dat moment de bezwaartermijn van twee weken al was verstreken heeft appellant bij brief van 25 februari 2010 gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. In reactie hierop is onder verwijzing naar eerdere brieven van [naam gemachtigde] aan appellant van 19 (lees: 9) en 12 februari 2010, naar voren gebracht dat betrokkene door een geestelijke stoornis enkele weken zijn brievenbus niet heeft geleegd en niet bij machte was om enigerlei reactie te geven aan appellant.

1.2. Bij beslissing op bezwaar van 30 maart 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend en niet was gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor betrokkene niet in de gelegenheid was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank achtte op basis van de verklaringen ter zitting van drie getuigen over de periode vanaf 12 januari 2010 en de schriftelijke verklaringen van de huisarts van betrokkene en diens maatschappelijk werkster, aannemelijk dat de psychische toestand van betrokkene in januari 2010 is verslechterd, waardoor hem redelijkerwijs niet kon worden verweten dat hij na afloop van de termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van

14 januari 2010.

3.1. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de verslechtering van betrokkenes psychische toestand in januari 2010 niet zo ernstig was, dat betrokkene gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om kennis te nemen van zijn post en, al dan niet met hulp, een bezwaarschrift in te dienen. De door de huisarts omschreven klachten geven daartoe naar de mening van appellant geen aanleiding. Appellant heeft er verder op gewezen dat betrokkene in staat is geweest om tijdens de bezwaarprocedure tweemaal zijn huisarts te bezoeken en eenmaal zijn maatschappelijk werkster, hetgeen aantoont dat hij in staat was om voor zijn belangen op te komen.

3.2. Betrokkene heeft in hoger beroep betoogd dat het besluit van 14 januari 2010 ten onrechte naar hemzelf is gestuurd in plaats van naar [naam gemachtigde], die al jarenlang als zijn gemachtigde optreedt, wat bekend is bij appellant. [naam gemachtigde] heeft, nadat hij in februari 2010 kennis had gekregen van het besluit van 14 januari 2010, zo spoedig mogelijk , namelijk op 9 februari 2010, bezwaar gemaakt. Van termijnoverschrijding is volgens betrokkene dan ook geen sprake. Betrokkene heeft verder nogmaals gewezen op zijn ontredderde toestand in januari/februari 2010, waardoor hij wekenlang de brievenbus niet heeft geleegd, de telefoon niet heeft opgenomen en de deur van zijn woning niet heeft opengedaan.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1. Op grond van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan door een gemachtigde of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.

Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat een besluit aan de gemachtigde moet worden toegezonden indien het bestuursorgaan wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de betrokkene een gemachtigde had.

4.1.2. Betrokkene heeft op het op 12 april 2005 door hem ondertekende aanvraagformulier voor een vrijwillige verzekering op grond van de ZW de vraag “Wilt u gebruik maken van een gemachtigde voor de administratieve afhandeling inzake de premiebetaling en correspondentie van uw vrijwillige verzekering?” beantwoord met “Ja.” Bij de vraag naar de gegevens van de gemachtigde heeft hij de gegevens van [naam gemachtigde] ingevuld.

4.1.3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de door betrokkene gegeven machtiging slechts betrekking had op de administratieve afhandeling van de verzekering, zoals premiebetalingen, en niet gold voor de correspondentie over de uitvoering van de verzekering, zoals het toekennen of beëindigen van een uitkering. In de praktijk is de machtiging steeds op die manier door appellant geïnterpreteerd en toegepast, aldus appellant, en daarop is nooit gereageerd van de zijde van betrokkene. Betrokkene heeft dit laatste erkend.

4.1.4. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat de door betrokkene verleende machtiging een beperkte, slechts de administratieve afhandeling van de verzekering betreffende, machtiging is. Daaronder valt de correspondentie met betrekking tot de premiebetalingen, de voorwaarden van de verzekering en dergelijke zaken. Deze moet worden onderscheiden van correspondentie over de inhoudelijke afhandeling van ingediende claims, zoals het toe- of afwijzen of beëindigen van een uitkering. Indien betrokkene de bedoeling had gehad om [naam gemachtigde] ook hiervoor te machtigen had het op zijn weg gelegen om appellant, die de machtiging kennelijk niet aldus had opgevat en toegepast, daarvan op de hoogte te stellen. Nu dat niet is gebeurd heeft appellant het besluit van 14 januari 2010 terecht naar betrokkene toegestuurd.

4.2. Uit het vorenstaande volgt dat de bezwaartermijn van twee weken is begonnen op 15 januari 2010 en liep tot en met 28 januari 2010. Vast staat dat betrokkene niet uiterlijk op 28 januari 2010 bezwaar heeft gemaakt.

4.3.1. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.

4.3.2. In de aangevallen uitspraak zijn de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde verklaringen uitvoerig weergegeven. Daaruit blijkt dat de ter zitting van de rechtbank gehoorde getuigen niets hebben kunnen verklaren over betrokkenes gesteldheid in de bezwaarperiode van 15 tot en met 28 januari 2010 omdat zij betrokkene toen niet hebben gezien. Over die periode is wel bekend dat betrokkene tweemaal de huisarts en eenmaal de maatschappelijk werkster heeft bezocht. Dat wijst er niet op dat betrokkene zijn belangen niet kon behartigen en gedurende de gehele bezwaartermijn om medische redenen niet in staat was om een bezwaarschrift in te (laten) dienen. Gelet hierop volgt de Raad appellant in zijn grief dat op grond van de afgelegde verklaringen weliswaar aannemelijk is dat de psychische toestand van betrokkene in januari 2010 is verslechterd, maar dat die verklaringen geen feitelijke grondslag bieden voor het oordeel van de rechtbank dat betrokkene door die verslechtering redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij na afloop van de termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 januari 2010.

Gelet hierop heeft appellant het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012.

(get.) Ch. van Voorst

(get.) L. van Eijndthoven

TM


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature