Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

ontvankelijkheid openbaar ministerie, klachtdelict, bestanddelen, toevertrouwd aan zorg

Uitspraak



RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector straf

parketnummer 17/880404-09

ad informandum gevoegd parketnummer 17/880404-09

verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],

voorheen wonende te [adres],

thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 3 december 2009.

De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden.

……….

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman en de officier van justitie hebben betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 2. en ten aanzien van feit 1. voor wat betreft de ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt. De telastegelegde delicten waren volgens de raadsman in de pleegperioden nog klachtdelicten en het slachtoffer, [slachtoffer], heeft geen klacht ingediend.

Met betrekking tot het onder 1. en 2 telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Aan verdachte is onder 1. telastegelegd dat hij in de periode van 1 januari 1997 tot 2 december 1999 met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, althans die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer].

Het in de pleegperiode geldende artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde dat ontuchtige handelingen gepleegd met een persoon die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, slechts op klacht vervolgbaar waren, tenzij zich een geval voordeed als bedoeld in de artikelen 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Volgens de Hoge Raad (zie Hoge Raad, 2 oktober 1990, LJN: AB8107) doet de situatie waarin zonder klacht vervolging voor dit misdrijf mogelijk is, zich niet uitsluitend voor wanneer in de telastelegging behalve de bestanddelen van artikel 245 tevens de thans relevan te bestanddelen van artikel 249 zijn opgenomen. Ook indien uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat een geval als bedoeld in artikel 249 zich voordoet, kan zonder dat de relevante bestanddelen uit voornoemd artikel 249 in de telastelegging zijn vermeld vervolging zonder klacht plaatsvinden.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de stukken is de rechtbank gebleken dat zich hier tevens een geval als bedoeld in artikel 249 voordoet, omdat [slachtoffer] ten tijde van de ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is ook sprake van aan zijn zorg toevertrouwen indien iemand feitelijk aan iemand is toevertrouwd zonder dat daaraan een juridische gezagsverhouding ten grondslag ligt. Nu is gebleken dat [slachtoffer] ten tijde van het plegen van de ontuchtige handelingen bij verdachte, zijnde zijn pleegbroer, in Leeuwarden logeerde, was [slachtoffer] feitelijk aan de zorg van verdachte toevertrouwd, zodat zich hier tevens het geval van artikel 249 eerste lid voordoet waardoor geen klacht is vereist voor de vervolging ter zake van artikel 245. Op grond hiervan acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte ter zake van het in artikel 245 omschreven misdrijf zoals onder 1. telastegelegd.

Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde geldt dat niet is gebleken dat hier zich een geval als bedoeld in artikel 249 voordoet, zodat vervolging slechts mogelijk is indien [slachtoffer] een klacht heeft ingediend. Nu uit de stukken niet blijkt dat een klacht is ingediend ter zake van dit feit, er geen aangifte is gedaan en [slachtoffer] geen vervolging wenst, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van feit 2.

De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 5, omdat [slachtoffer] geen klacht heeft ingediend.

In het ten tijde van de telastegelegde periode geldende artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is niet bepaald dat vervolging slechts op klacht mogelijk is. Aangezien geen klacht is vereist voor de vervolging van dit feit acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte ter zake van het telastegelegde onder 5.

………..

Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en

mr. F. Kleefmann, rechters, bijgestaan door mr. J. Jukema-Teertstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2009.

Mr. Kleefmann is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature