Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank heeft een 61-jarige man uit Nijmegen die ervan werd verdacht schuldig te zijn aan de verdrinking van zijn echtgenote thuis in bad, vrijgesproken. De rechtbank acht niet bewezen dat de man door zijn echtgenote opzettelijk in een hulpbehoevende toestand heeft gebracht en gelaten door haar in bad te zetten en haar daarna geruime tijd alleen te laten.

Evenmin acht de rechtbank bewezen dat de man zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn echtgenote door zijn toedoen in gevaar zou komen. Van dood door schuld is volgens de rechtbank ook geen sprake geweest. Weliswaar kan de man verweten worden dat hij geen notie heeft gehad van het mogelijke gevaar voor zijn echtgenote en dat hij zich geruime tijd niet om haar welzijn heeft bekommerd. De rechtbank keurt dit af, maar niet in zodanige mate dat de man in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is te stellen voor de dood van zijn echtgenote.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Promis II

Parketnummer : 05/504706-08

Datum zitting : 11 februari 2009

Datum uitspraak : 25 februari 2009

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

Raadsmannen : mr. R.G.M. Sleutels en mr. R.H.C. Schrömbges, advocaten te Nijmegen.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 22 maart 2008 in de gemeente Nijmegen, opzettelijk zijn echtgenote H.T.A. [slachtoffer], tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer], wetende dat die slecht ter been was en/of op dat moment onder invloed verkeerde van alcoholische drank (naar achteraf bleek had zij een alcoholpromillage van 2,4 in haar bloed)

en/of een of meer ander(e) middel(en), althans onvoldoende in staat was om haar wil te bepalen en/of weerstand te bieden, in elk geval 'een heel eind weg was', in de woonkamer gedeeltelijk heeft ontkleed en/of haar (vervolgens) naar de badkamer heeft getild en/of getrokken/gesleept/geduwd en/of haar (vervolgens) op de rand van een gevuld bad heeft gezet en/of haar (vervolgens) in dat bad heeft getild/gezet/gelegd en/of (vervolgens) die badkamer heeft verlaten en/of in de woonkamer (harde) muziek heeft aangezet en/of op de bank

is gaan liggen, in elk geval zich niet meer om die [slachtoffer] heeft bekommerd, tengevolge waarvan die [slachtoffer], die onder water is geraakt/gezakt/gegleden, is overleden;

art 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht

art 255 Wetboek van Strafrecht

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 22 maart 2008 in de gemeente Nijmegen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig is geweest, hierin bestaande dat verdachte zijn echtgenote H.T.A. [slachtoffer], wetende dat die slecht ter been was en/of op dat moment onder invloed verkeerde van alcoholische drank (naar achteraf bleek had zij een

alcoholpromillage van 2,4 in haar bloed) en/of een of meer ander(e) middel(en), althans onvoldoende in staat was om haar wil te bepalen en/of weerstand te bieden, in elk geval 'een heel eind weg was', in de woonkamer gedeeltelijk heeft ontkleed en/of haar (vervolgens) naar de badkamer heeft getild en/of getrokken/gesleept/geduwd en/of haar (vervolgens) op de rand van

een gevuld bad heeft gezet en/of haar (vervolgens) in dat bad heeft getild/gezet/gelegd en/of (vervolgens) die badkamer heeft verlaten en/of in de woonkamer (harde) muziek heeft aangezet en/of op de bank is gaan liggen, in elk geval zich niet meer om die [slachtoffer] heeft bekommerd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer], die onder water is geraakt/gezakt/gegleden, is overleden;

art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht.

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 11 februari 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.G.M. Sleutels en mr. R.H.C. Schrömbges, advocaten te Nijmegen.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren, met aftrek van het voorarrest.

Verdachte en zijn raadsmannen hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

Zij merkt daarbij op wat betreft de feitelijke toedracht in hoofdzaak te zijn aangewezen op

de lezing van verdachte van de gebeurtenissen. Zij heeft echter geen gegronde reden om de juistheid van de essentie van die lezing in twijfel te trekken.

Op 22 maart 2008 rond 17:00 uur zijn verdachte en zijn echtgenote, hierna te noemen het slachtoffer, begonnen met het nuttigen van alcoholische drank. Zij zijn daarmee de hele avond doorgegaan, terwijl zij zaten te praten. Verdachte heeft ongeveer acht flesjes bier gedronken,

het slachtoffer een halve fles jenever. Verdachte en zijn echtgenote hebben allebei een alcoholverleden en het was hun gewoonte om in de weekenden relatief veel alcohol te drinken. Zowel bij het slachtoffer als bij verdachte was sprake van een zekere gewenning aan alcohol

en aan elkaars alcoholgebruik. In de loop van de avond is de stemming omgeslagen. Er is een woordenwisseling ontstaan. Het slachtoffer heeft stekelige opmerkingen richting verdachte gemaakt, daarbij refererend aan een buitenechtelijke affaire die hij zou hebben (gehad). Verdachte heeft muziek aangezet en is in bad gegaan. Nadat hij uit bad was gekomen, heeft

hij het slachtoffer, dat in slaap was gevallen, wakker gemaakt. Het slachtoffer is vervolgens opnieuw over de (vermeende) buitenechtelijke affaire begonnen. Dit is verdachte in het verkeerde keelgat geschoten. Hij heeft besloten haar in bad te zetten en heeft vervolgens haar

t-shirt op ruwe wijze uitgetrokken en daarna getracht haar broek uit te trekken. Omdat het niet lukte om haar broek uit te trekken, heeft verdachte het slachtoffer met haar broek aan naar de badkamer gewerkt. Daar heeft hij het slachtoffer met haar billen op de rand van het nog gevulde bad gezet, en daarna haar benen in het bad gedraaid. Het slachtoffer is vervolgens zelf in bad gaan liggen, met haar hoofd aan het hoofdeinde en de voeten aan de kraanzijde. Het bad heeft de binnenlengte van 132 cm bij 61 cm breed, en was voorzien van armsteunen. Aan het hoofdeinde was met zuignappen een nekkussen bevestigd.

Verdachte is op de bank gaan liggen en heeft de nog spelende cd afgeluisterd en daarna een andere cd opgezet. Nadat die cd was afgelopen, bekroop hem het gevoel dat er met het slachtoffer iets niet in orde was. Hij heeft zich toen naar de badkamer begeven en heeft het slachtoffer daar liggend in bad aangetroffen, met haar hoofd half onder water en een witte rand om haar lippen. Verdachte heeft het slachtoffer uit bad getild en heeft geprobeerd haar met telefonische hulp van een medewerker van 112 te reanimeren. Dit is niet gelukt. Het slachtoffer is overleden.

Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn in het bloed en de urine van het slachtoffer concentraties alcohol aangetroffen van respectievelijk 2,44 en 2,68 promille. Voorts is door dat instituut bij de sectie vastgesteld dat het slachtoffer een hartafwijking (myocarditis) had.

Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer heupprotheses had, slecht ter been was en als gevolg daarvan chronisch pijn leed.

De temperatuur van het badwater was ongeveer twee uur nadat verdachte het slachtoffer uit het bad had getild 39,4 graden Celsius.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat verdachte gevaarlijk en zelfs roekeloos heeft gehandeld. Het is evident zeer gevaarlijk om iemand die zó onder invloed is van alcohol dat

die (in de woorden van verdachte) “een heel eind weg is”, net wakker is gemaakt en bovendien moeilijk ter been is, in bad te zetten en vervolgens geruime tijd weg te blijven. Dit is zelfs zó gevaarlijk dat het roekeloos is. Verdachte is dan ook schuldig aan de dood van het slachtoffer, nu er een duidelijk verband is tussen zijn handelen en haar dood. Daaraan doet niet af dat het slachtoffer een hartafwijking bleek te hebben, want dat was volgens het NFI op zichzelf niet de doodsoorzaak. De officier van justitie komt op basis hiervan in ieder geval tot een bewezen-verklaring van het subsidiair tenlastegelegde.

Maar ook het primair tenlastegelegde is naar de mening van de officier wettig en overtuigend bewezen. De situatie waarin het slachtoffer in bad verkeerde, te weten terwijl zij vlak daarvoor wakker was gemaakt uit een alcoholroes en daarbij ook nog eens niet zo eenvoudig uit een bad kan stappen vanwege haar heupprotheses, valt aan te merken als een hulpeloze toestand. Van een hulpeloze toestand is al sprake als er alleen maar gevaar dreigt, en dat hoeft niet meteen de dood te zijn. Er hadden die avond allerlei ongelukken kunnen gebeuren, aldus de officier van justitie

Het opzet van verdachte was er bovendien op gericht om het slachtoffer in een hulpeloze toestand te brengen. Nu verdachte zoveel moeite heeft moeten doen om het slachtoffer in bad te krijgen, is het niet voorstelbaar dat hij er vanuit is gegaan dat zij er zelf wel weer uit zou komen. Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de officier van justitie niets minder dan een strafmaatregel geweest. Verdachte heeft het slachtoffer bovendien opzettelijk in de hulpeloze toestand waarin hij haar heeft gebracht, gelaten.

Verweren van de verdediging

Door de verdediging is in de eerste plaats uitdrukkelijk betwist dat het slachtoffer hulpbehoevend was. Ook het gegeven dat zij een behoorlijke hoeveelheid alcohol had gedronken, leidt niet tot deze conclusie, nu er met haar alcoholverleden een gewenning aan alcohol moet zijn ontstaan.

In de tweede plaats is aangevoerd dat niet duidelijk is wat de precieze doodsoorzaak is geweest. Uit het pathologisch onderzoek van het NFI blijkt dat de sectiebevindingen passen bij verdrinking als doodsoorzaak, maar dat zij daarvoor niet bewijzend zijn. Door het NFI zijn

ook een zogenaamde heathstroke en een combinatie van hartafwijking en het hoge alcoholpercentage als oorzaken genoemd van het onder water geraken. De verdediging is van mening dat naar deze mogelijkheden onvoldoende onderzoek is gedaan.

Ten derde is aangevoerd dat verdachte de hulpeloze toestand van het slachtoffer niet hoefde te verwachten en dat er van concrete gevaarzetting door verdachte geen sprake is geweest. Nu er bovendien geen causaal verband is tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer, is het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.

Ten slotte is aangevoerd dat ook het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichting en evenmin zeer ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.

Beoordeling door de rechtbank

Opzettelijk in hulpeloze toestand brengen en laten.

Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het bewijs voor de opvatting van de officier van justitie dat verdachte het slachtoffer opzettelijk, dat wil zeggen doelbewust, in een hulpeloze toestand heeft gebracht door haar in haar toestand in bad te zetten. Voor zover uit het dossier

en het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid, is er van een doelbewust handelen van verdachte slechts in zoverre sprake geweest dat hij het slachtoffer in bad heeft gezet om een einde te maken aan haar stekelige opmerkingen in zijn richting. Dit laatste mag bevreemding wekken, maar wettigt op zichzelf beschouwd niet de conclusie dat verdachte heeft beoogd het slachtoffer in een gevaarlijke situatie te brengen door haar in het bad te zetten en/of in een gevaarlijke situatie te laten door haar zijn hulp bij het uit bad komen te onthouden.

Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank bewijs voorhanden voor de opvatting dat verdachte zich bewust was of althans moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans - daargelaten of deze er was - dat hij het slachtoffer door haar in haar toestand in bad te zetten

in een gevaarlijke situatie zou brengen en deze kans willens en wetens heeft aanvaard.

Dat verdachte vanwege de alcoholroes waarin het slachtoffer verkeerde zich ervan bewust is geweest, of althans had moeten zijn dat zij daardoor in het - betrekkelijk kleine - bad in gevaar zou komen te verkeren, wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door het feit dat verdachte eerst zelf in bad is gegaan. Verdachte achtte het voor zichzelf klaarblijkelijk niet gevaarlijk in bad te gaan hoewel ook hij behoorlijk onder invloed van alcohol moet zijn geweest. Dat verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer “een heel eind weg was”, maakt

dat niet anders, nu niet is komen vast te staan dat zij als gevolg van haar alcoholgebruik noemenswaardig “verder heen was” dan verdachte zelf.

In dit verband acht de rechtbank van belang dat de exacte toedracht van het onder water geraken van het slachtoffer onopgehelderd is gebleven en het hete badwater blijkens de bevindingen van NFI daarbij een rol kan hebben gespeeld, terwijl dit voor verdachte niet voorzienbaar is geweest. De rechtbank merkt daarbij op dat niet is gebleken dat verdachte het bad, nadat hij dit had verlaten en het slachtoffer daarin had gezet, met heet water heeft bijgevuld.

De rechtbank gaat er wel van uit dat er voor het slachtoffer een verhoogd risico op een ongeval verbonden was aan het uit bad stappen. Een verhoogd risico dat werd veroorzaakt door haar roestoestand in combinatie met mobiliteitsproblemen door haar heupprothesen. Echter het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich daarvan bewust is geweest, ontbreekt naar haar oordeel. Verdachte kan het verwijt worden gemaakt dat hij daarvan geen notie heeft gehad, mogelijk mede als gevolg van zijn eigen alcoholgebruik. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter veeleer te beschouwen als een gebrek aan zorgvuldigheid die verdachte jegens het slachtoffer in acht had moeten nemen dan als het voorwaardelijk opzet op het in gevaar brengen van het slachtoffer. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voor het feit dat verdachte zich geruime tijd nadat hij het slachtoffer in bad had gezet niet heeft bekommerd om haar welzijn. Dat verdachte veel moeite heeft moeten doen om het slachtoffer in bad te krijgen, maakt dit niet anders. Daaraan kan slechts de conclusie worden verbonden dat het slachtoffer in het geheel geen medewerking verleende aan het in bad gaan maar geeft geen uitsluitsel omtrent de vraag waartoe zij in staat zou zijn indien ze zelf het bad zou willen verlaten.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste heeft begaan.

Dood door schuld

Hoewel de rapportage van het NFI enige ruimte laat voor de veronderstelling dat een andere oorzaak dan verdrinking heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat het slachtoffer op 22 maart 2008 zou zijn overleden indien zij niet door verdachte in bad zou zijn gezet. In zoverre bestaat er een causaal verband tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer.

Daarmee is echter niet gezegd dat verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van het slachtoffer. Voor het aannemen van dood door schuld is vereist dat er sprake is van roekeloos gedrag waarbij bewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen.

In hetgeen hiervoor is overwogen, ligt besloten dat het verwijt dat verdachte treft naar het oordeel van de rechtbank minder ver reikt. Hij heeft niet de mate van zorgvuldigheid jegens het slachtoffer betracht die van hem mocht worden verwacht en dit is onmiskenbaar laakbaar te achten. Deze laakbaarheid is echter ontoereikend als bewijs van dood door schuld.

Derhalve acht de rechtbank ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

4. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde.

Aldus gewezen door:

mr. M.A.E. Somsen, als voorzitter,

mr. J.H.M. Westenbroek, rechter,

mr. drs. J.M. Klep, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. T. Demirci, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2009.

Zijnde mr. drs. J.M. Klep buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature