Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bewaring / eerste beroep / zicht op uitzetting / verdachte Schipholbrandzaak.

Eiser, van Libische nationaliteit, is verdachte in de Schipholbrandzaak. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in de strafzaak de voorlopige hechtenis van eiser geschorst. Aansluitend op de schorsing is eiser op 8 november 2006 in vreemdelingenbewaring gesteld, tegen welke maatregel eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe onder meer aan dat er gelet op de beschikking van het Gerechtshof geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn nu er reeds een geldige laissez-passer is voor eiser en er voor 30 november 2006 een vlucht is geboekt naar Libië. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beschikking van het Gerechtshof mogelijk een belemmering is voor de uitzetting, maar dat het Gerechtshof en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zich nog over de schorsingsbeslissing aan het beraden zijn. De mogelijke belemmering ziet volgens verweerder op de uitzetting en niet op de inbewaringstelling. Verweerder geeft in dit kader aan dat op het moment van uitzetting duidelijk zal moeten zijn of de beschikking van het Gerechtshof nog wordt gehandhaafd. De rechtbank is met eiser van oordeel dat gelet op de beschikking van het Gerechtshof niet kan worden gesteld dat er thans sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, terwijl bewaring een maatregel is ter fine van uitzetting. De rechtbank acht hierbij van belang de voorwaarden welke het Gerechtshof aan de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verbonden. Gelet op de voorwaarden 6, 7 en 8 kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het Gerechtshof er blijkbaar grote waarde aan hecht dat eiser in Nederland blijft zolang niet onherroepelijk in de strafzaak is beslist. De rechtbank is van oordeel dat de geplande uitzetting van eiser op 30 november 2006 dan ook haaks staat op meergenoemde beschikking van het Gerechtshof. De rechtbank overweegt dat het niet op de weg van de Minister ligt om met een bestuurlijke maatregel, zoals de vreemdelingenbewaring, de beschikking van het Gerechtshof van elke ratio te ontdoen. Het gestelde van verweerder ter zitting dat het prematuur is om te stellen dat het Gerechtshof niet voor de geplande uitzettingsdatum zal terugkomen op meergenoemde beschikking en dat vernomen is dat het Gerechtshof aan het beraadslagen is, wordt door de rechtbank niet gevolgd, nu dit op geen enkele wijze is gestaafd en ook overigens onaannemelijk is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt dan ook bevolen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittinghoudende te Utrecht

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 06/55201 VRONTN

uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) van de enkelvoudige kamer d.d. 22 november 2006

inzake

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1982, van Libische nationaliteit,

eiser, verblijvende in Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam,

gemachtigde: mr. P.P.M. Mol, advocaat te Amersfoort,

tegen een besluit van

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.

gemachtigde: mr. A. van de Burgt, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.

Inleiding

1.1 Verweerder heeft op 8 november 2006 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.

1.2 Eiser heeft hiertegen op 10 november 2006 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.

1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 20 november 2006. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.

Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.

2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe – voor zover hier van belang – het volgende aan. Eiser betwist dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft. Eiser verwijst hiertoe naar de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 november 2006 waaruit blijkt dat het Hof op 8 november 2006 de voorlopige hechtenis van eiser onder voorwaarden heeft geschorst. Een van die voorwaarden is dat hij ‘Nederland niet mag verlaten zolang in de strafzaak (de Schipholbrandzaak) nog niet onherroepelijk is beslist’. Een andere voorwaarde is dat hij zich ‘eenmaal per week om 12.00 uur zal melden bij een door het openbaar ministerie te bepalen politiebureau’. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat het een redelijke wetstoepassing is dat artikel 8, aanhef en onder g dan wel h, Vw, analoog wordt toegepast in de situatie van eiser, hetgeen betekent dat eiser op grond van de beschikking van het Gerechtshof ‘rechtmatig verblijf’ in Nederland heeft. Verweerder heeft de bewaring dan ook niet kunnen baseren op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Subsidiair stelt eiser dat, nu hij op 16 november 2006 bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de Minister) een aanvraag heeft ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning en zolang daarop nog geen besluit is genomen, hij inmiddels ook op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw, rechtmatig verblijf in Nederland heeft.

Maar ook indien de grondslag voor de bewaring inmiddels zou worden gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, dan nog is de bewaring ten onrechte opgelegd aangezien bewaring alleen kan worden opgelegd ter fine van uitzetting. Zowel het Openbaar Ministerie als het Gerechtshof Amsterdam zijn tegen de uitzetting gekant. Het kan nog zeer lang duren dat de strafzaak inhoudelijk zal worden behandeld. Op dit moment is er dan ook geen enkel zicht op uitzetting, althans niet binnen een redelijke termijn. De handelwijze van verweerder is ook in strijd met zijn beleid, zoals verwoord in hoofdstuk A4/3.1 Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc; thans: A6/6.2 Vc).

Ten aanzien van de grond ‘niet beschikken over een identiteitspapier in de zin van artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb), merkt eiser op dat er al een laissez-passer zou zijn afgegeven door de Libische autoriteiten en dat daarmee de grond ‘niet beschikken over een identiteitspapier in de zin van 4.21 Vb’ niet meer opgaat. Bovendien wijst eiser erop dat er ten aanzien van Libische uitgeprocedeerde asielzoekers een besluit- en vertrekmoratorium bestaat tot 1 januari 2007.

Meer subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de bewaring op grond van een belangenafweging niet gerechtvaardigd is te achten.

2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder stelt zich – voor zover hier van belang – op het standpunt dat de schorsing van de voorlopige hechtenis niet maakt dat eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 Vw . Voorts heeft eiser evenmin rechtmatig verblijf vanwege zijn brief van 16 november 2006 gericht aan de Minister, waarbij hij verzoekt om gebruikmaking van de in artikel 3.4, derde lid, Vb , neergelegde discretionaire bevoegdheid; het betreft hier een onvolledige aanvraag. Eiser zal in de gelegenheid worden gesteld tot het doen van een aanvraag, waarna rechtmatig verblijf ontstaat.

Ten aanzien van de gronden welke aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd stelt verweerder zich op het standpunt dat een laissez-passer, welke in casu is toegezegd door Libië, niet een document is in de zin van artikel 4.21 Vb . Voorts is niet betwist dat eiser verdacht wordt van het plegen van een misdrijf. In het kader van de belangenafweging is daarenboven van belang dat eiser zich al geruime tijd aan zijn vertrekplicht heeft onttrokken.

Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat er sprake is van zicht op uitzetting; de uitzetting is binnen redelijke termijn te verwachten nu er reeds een geldige laissez-passer is en er voor 30 november 2006 een vlucht is geboekt naar Libië. Mogelijk is de beschikking van het Gerechtshof een belemmering voor de uitzetting, echter de Minister is zich thans nog aan het beraden over de beschikking in verband met de bewaring en de uitzetting. Verder brengt verweerder naar voren begrepen te hebben dat ook het Gerechtshof zich thans nog beraadt over de beschikking en acht hij het thans prematuur om te stellen dat het Gerechtshof de beschikking niet zal herzien. De mogelijke belemmering ziet op de uitzetting en niet op de inbewaringstelling. Verweerder zal niet in strijd handelen met het bepaalde in hoofdstuk A4/6.2 Vc; op het moment van uitzetting zal duidelijk moeten zijn of de beschikking van het Gerechtshof nog wordt gehandhaafd.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.4 Ten aanzien van eisers stelling dat een redelijke wetstoepassing er toe leidt dat aangenomen moet worden dat hij op grond van de beschikking van het Gerechtshof rechtmatig verblijf heeft, overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er bij rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder g dan wel h, Vw, sprake dient te zijn van een situatie waarin een aanvraag is ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning en de vreemdeling in afwachting is van een beslissing in dat kader. Er kan geen sprake zijn van rechtmatig verblijf op grond van een rechterlijke uitspraak indien daar geen aanvraag aan ten grondslag ligt. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de opsomming in artikel 8 Vw ten aanzien van het hebben van rechtmatig verblijf in Nederland limitatief is.

2.5 Ten aanzien van eisers stelling dat hij op grond van zijn schrijven van 16 november 2006 aan de Minister rechtmatig verblijf heeft gekregen overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser thans (nog) geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw, aangezien er geen sprake is van een volledige aanvraag. Een aanvraag dient, gelet op het bepaalde in artikel 3.99 Vb juncto artikel 3.26 Voorschrift Vreemdelingen 2000 , te geschieden middels een vast formulier, en nu eiser zich in vreemdelingenbewaring bevindt dient de aanvraag gelet op het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, Vb te worden ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

2.6 Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van eisers stelling dat de grond ‘niet beschikken over een identiteitspapier in de zin van 4.21 Vb’ niet meer aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd omdat er thans een laissez-passer ten aanzien van eiser is afgegeven en er derhalve geen twijfel meer is over eisers identiteit, als volgt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een laissez-passer geen document is in de zin van artikel 4.21 Vb en dat het ontbreken van een dergelijk document dan ook aan de inbewaringstelling ten grondslag kon worden gelegd.

2.7 De rechtbank stelt vast dat de andere grond welke aan de maatregel ten grondslag is gelegd, te weten dat eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf niet is bestreden.

2.8 Ten aanzien van eisers stelling dat er geen sprake is van zicht op uitzetting, gelet op de beschikking van het Gerechtshof, overweegt de rechtbank als volgt. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat gelet op die beschikking niet kan worden gesteld dat er thans sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, terwijl bewaring een maatregel is ter fine van uitzetting. De rechtbank acht hierbij het volgende van belang. Het Gerechtshof te Amsterdam, heeft bij beschikking van 15 november 2006, houdende wijziging tot schorsing van de voorlopige hechtenis in raadkamer van 8 november 2006, ten aanzien van eiser als volgt beslist.

‘Het Gerechtshof schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang 8 november 2006, zulks onder de voorwaarden dat:

(…)

6. hij Nederland niet mag verlaten zolang in de strafzaak met parketnummer 15-634170-05 (Schipholbrandzaak) nog niet onherroepelijk is beslist.

7. hij zich éénmaal per week om 12.00 uur zal melden bij een door het openbaar ministerie te bepalen politiebureau.

8. hij, indien hij op enige wijze enig reisdocument- bestemd om de nationale grens te overschrijden – verkrijgt, dit reisdocument per direct dient in te leveren bij een/het politiebureau ter plaatse waar hij op dat moment verblijft.’

Naar de rechtbank mag aannemen heeft het Gerechtshof met vernoemde beslissing, in deze maatschappelijk ernstige zaak, een afgewogen beslissing genomen.

De rechtbank overweegt dat het Gerechtshof in de strafzaak van eiser ook had kunnen volstaan met een schorsing van de voorlopige hechtenis enkel onder de gebruikelijke algemene voorwaarden. Het Gerechtshof heeft echter aanleiding gezien om aan de schorsing van de voorlopige hechtenis voorwaarden te verbinden. Gelet op de voorwaarden 6, 7 en 8 kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het Gerechtshof er blijkbaar grote waarde aan hecht dat eiser in Nederland blijft zolang niet onherroepelijk in de strafzaak is beslist. Naar de rechtbank mag aannemen, mede gelet op de voorgeschiedenis van het onderhavige geval, zal het Gerechtshof zich voldoende rekenschap hebben gegeven van de gevolgen van zijn beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat de geplande uitzetting van eiser op 30 november 2006 dan ook haaks staat op meergenoemde beschikking van het Gerechtshof. De rechtbank overweegt dan ook dat het niet op de weg van de Minister ligt om met een bestuurlijke maatregel, zoals de vreemdelingenbewaring, de beschikking van het Gerechtshof van elke ratio te ontdoen. Het gestelde van verweerder ter zitting dat het prematuur is om te stellen dat het Gerechtshof niet voor de geplande uitzettingsdatum zal terugkomen op meergenoemde beschikking en dat vernomen is dat het Gerechtshof zich aan het beraadslagen is, wordt door de rechtbank niet gevolgd, nu dit op geen enkele wijze is gestaafd en ook overigens onaannemelijk is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.

De rechtbank wenst op deze plaats echter nog wel de voorwaarden waaronder het Gerechtshof de voorlopige hechtenis heeft geschorst te benadrukken.

2.9 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf 8 november 2006 onrechtmatig is.

2.10 Gelet op het voorgaande kan thans onbesproken blijven eisers stelling dat er geen zicht op uitzetting bestaat nu er ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Libië tot 1 januari 2007 een besluit- en vertrekmoratorium van kracht is.

2.10 Hetgeen voor het overige naar voren is gebracht, behoeft gelet op het voorgaande geen nadere bespreking.

2.11 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 november 2006.

2.12 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

2.13 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor veertien dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 14 x € 70 = € 980.

2.14 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).

Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang 22 november 2006;

wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 980 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Barkel-van Berchum, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Zeijts, als griffier.

de griffier

de rechter

Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € negenhonderdtachtig (zegge: 980 euro).

Aldus gedaan op 22 november 2006 door mr. J. Barkel-van Berchum, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.

de rechter

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature