Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen het besluit van de Staatssecretaris van O, C en W om de groep van 12 stalen boogbruggen, die zijn aangelegd in het kader van het Rijkswegenplan 1927, niet als een gezamenlijk monument te benoemen. Het verzoek wordt afgewezen, nu uit het stelsel van de Monumentenwet 1988 volgt dat enkel verzoeken kunnen worden ingediend voor afzonderlijke monumenten. Wijze van registreren maakt dit niet anders. Ten aanzien van de monumentale status van de brug over de Waal bij Zaltbommel is al onherroepelijk beslist, zodat geen nieuw advies hoefde te worden ingewonnen. Het verzoek om de 12 bruggen als een monument aan te merken heeft geen schorsende werking. Verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: SBR 06/3347 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2006

inzake

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),

zetelende te Den Haag, verzoeker,

en

de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

verweerder.

Inleiding

1.1 Het verzoek heeft betrekking op verweerders besluit van 1 juni 2006, waarbij het verzoek van de Stichting Boogbrug Vianen, gevestigd te IJsselstein (verder: de Stichting), om de groep van twaalf stalen bruggen die zijn aangelegd in het kader van het Rijkswegenplan 1927 tot één gezamenlijk beschermd monument te benoemen, is afgewezen.

1.2 Het verzoek is op 2 november 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker is verschenen bij R.J.T. Smit en A.T. Markerink, werkzaam bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, bijgestaan door mr. E.H.P. Brans, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Sypkens Smit, werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. Namens de Stichting is W. van Sijl, bijgestaan door mr. E.D.M. Verboom, advocaat te Eindhoven, ter zitting verschenen.

Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.

2.3 Bij brief van 21 oktober 2002 heeft de Stichting verzocht om de stalen verkeersbrug over de Waal bij Zaltbommel aan te wijzen als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988 (verder: Mw). Dit verzoek is bij besluit van verweerder van 13 mei 2004 afgewezen. In het besluit op bezwaar van 20 september 2004 is de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren, aangezien de Stichting niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Hiertoe is er op gewezen dat de Stichting blijkens haar statuten niet de belangen van deze brug behartigt. Het beroep en het hoger beroep zijn vervolgens ongegrond verklaard. Naar aanleiding van deze procedure heeft de Stichting haar statuten gewijzigd.

2.4 Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft verweerder besloten om de aanvraag van de Stichting, die ziet op het aanwijzen als beschermd monument van de stalen boogbrug over de Lek bij Vianen, af te wijzen. Tegen dit besluit heeft de Stichting op 29 september 2005 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 12 juni 2006 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar heeft de Stichting een beroepschrift ingediend, dat is geregistreerd onder nummer SBR 06/2826.

2.5 Bij brief van 29 september 2005 heeft de Stichting vervolgens aan verweerder gevraagd om de twaalf stalen bruggen die in de periode van 1930 tot 1943 in het kader van het Rijkswegenplan 1927 over de grote rivieren zijn gebouwd als geheel aan te wijzen als beschermd monument.

Verweerder heeft bij besluiten van 13 respectievelijk 17 oktober 2005 besloten om de brug over de Waal bij Zaltbommel en de brug over de Lek bij Vianen niet als beschermd (rijks)monument aan te wijzen, waarbij verweerder op grond van artikel 4:6 van de Awb heeft verwezen naar bovengenoemde afwijzende besluiten ten aanzien van deze bruggen.

Op 21 november 2005 heeft de Stichting bezwaarschriften ingediend tegen voormelde besluiten van 13 en 17 oktober 2005.

2.6 Nadat de Stichting had geconstateerd dat de dienst Rijkswaterstaat was begonnen met de sloop van de brug over de Waal bij Zaltbommel, heeft zij op 13 februari 2006 verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 28 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verweerders besluit van 13 oktober 2005 geschorst tot zes weken nadat verweerder een besluit heeft genomen op de aanvraag van 29 september 2005, die ziet op het geheel van de twaalf bruggen.

2.7 De Stichting heeft vervolgens geconstateerd dat Rijkswaterstaat op 3 april 2006 de sloopwerkzaamheden heeft hervat. In reactie hierop heeft de Stichting een kort geding aangespannen tegen verweerder. Op 11 april 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage in kort geding vonnis gewezen. Hierbij is verzoeker geboden ervoor zorg te dragen dat de sloop van de brug over de Waal bij Zaltbommel zal worden aangehouden tot zes weken nadat verweerder een primaire beslissing heeft genomen ten aanzien van de (complex-)aanvraag van 29 september 2005 voor zover die ertoe strekt de twaalf bruggen als groep aan te wijzen als beschermd monument.

2.8 Vervolgens heeft verweerder het hiervoor onder 1.1 genoemde besluit genomen.

2.9 Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift tegen voormeld besluit van 17 oktober 2005 gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit herroepen.

Bij besluit op bezwaar van 17 juli 2006 heeft verweerder ook het bezwaarschrift tegen voormeld besluit van 13 oktober 2005 gegrond verklaard en het besluit van 13 oktober 2005 herroepen.

Bij beide besluiten op bezwaar heeft verweerder verwezen naar zijn (primaire) besluit van 1 juni 2006. Tegen beide besluiten op bezwaar heeft de Stichting een beroepschrift ingediend – deze zijn geregistreerd onder nummer SBR 06/3116 respectievelijk SBR 06/3180.

2.10 Verweerder heeft de volgende onderbouwing aan het thans bestreden besluit ten grondslag gelegd. De aanvraag ziet op de bescherming van een complex, zijnde een nauw bij elkaar behorende groep van monumenten (de twaalf bruggen als één geheel). De Mw kent evenwel een dergelijk ‘complex-begrip’ niet, nu deze wet enkel uitgaat van afzonderlijke monumenten. Hieruit volgt dat elke brug afzonderlijk beoordeeld dient te worden op de monumentale waarden - voor zover die beoordeling nog niet heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag primair afgewezen vanwege de intrinsieke onmogelijkheid in het kader van de Mw een zodanige aanvraag, los van de individuele beoordeling van de afzonderlijke objecten, in behandeling te nemen.

In technisch-administratieve zin kan vervolgens in het monumentenregister wel een aantekening worden gemaakt dat een monument tezamen met andere monumenten een ‘complex’ vormt. Ter zake van de door de Stichting genoemde samenhang tussen de bruggen heeft verweerder verwezen naar artikel 1, eerste lid, sub k, van het Besluit rijkssubsidi ëring instandhouding monumenten (BRIM), waarin de aanduiding van een complex is gegeven, zijnde een samenstel van beschermde monumenten dat wordt gekenmerkt door hun onderlinge samenhang die mede bepalend is voor hun monumentale waarde en dat als complex is ingeschreven in de ingevolge de wet vastgestelde registers. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat monumenten als een complex worden ingeschreven indien op voorhand duidelijk is dat de diverse delen bij elkaar liggen en visueel en ruimtelijk één geheel vormen. De twaalf bruggen liggen verspreid over een groot deel van Nederland en voldoen hier niet aan.

Nu de bruggen afzonderlijk moeten worden beoordeeld, heeft verweerder er op gewezen dat er onherroepelijk is beslist over de monumentale status van de brug over de Waal bij Zaltbommel.

2.11 Tegen dit besluit heeft de Stichting op 11 juli 2006 een bezwaarschrift ingediend en bij brief van 14 augustus 2006 zijn de gronden van bezwaar ingediend. Hierin heeft de Stichting

- kort samengevat - aangegeven dat de twaalf bruggen wel gezamenlijk als monument kunnen worden aangemerkt, nu uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat dit vaker is gebeurd. Dat er geen ruimtelijk visuele relatie is tussen de bruggen, maakt dit niet anders, aldus de Stichting. Verder heeft de Stichting er op gewezen dat op twee verzoeken tot een aanwijzing als monument weliswaar afwijzend is beslist, maar dat deze besluiten nog niet onherroepelijk zijn geworden. Ten slotte heeft de Stichting aangevoerd dat verweerder ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan een aantal positieve adviezen ter zake van de monumentale status van deze bruggen.

2.12 Blijkens het vonnis in kort geding van 8 september 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft de Stichting gevorderd dat de sloop van de brug bij Zaltbommel zal worden aangehouden totdat de voorbescherming in de zin van de Mw met betrekking tot de complexaanvraag in zijn geheel zal zijn verstreken.

Verzoeker heeft daartegen aangevoerd dat er geen voorbescherming is, omdat het stelsel van de Mw zich verzet tegen een dergelijke aanvraag die ziet op een complex van twaalf bruggen. De aanvraag is derhalve geconverteerd naar twaalf individuele aanvragen. Nu er ten aanzien van de brug over de Waal bij Zaltbommel al onherroepelijk is beslist dat deze brug geen monumentale status heeft, geldt er in ieder geval voor wat betreft deze brug geen voorbescherming, aldus verzoeker. De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft vervolgens overwogen dat de vraag van de voorbescherming in grote mate samenhangt met het oordeel over meergenoemd besluit van 1 juni 2006. Gelet hierop heeft deze voorzieningenrechter geoordeeld dat de bestuursrechter alsnog de gelegenheid moet krijgen nader te oordelen over de juistheid van de door verzoeker voorgestane interpretatie van de Mw en de daaruit voortvloeiende consequenties voor deze brug. Daarbij is de Staat geboden ervoor zorg te dragen dat de sloop van de brug over de Waal bij Zaltbommel zal worden aangehouden totdat de terzake bevoegde voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht op verzoek van de Staat een oordeel heeft gegeven met betrekking tot het besluit van 1 juni 2006 en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hierbij is aangegeven dat de Staat de meest gerede partij was voor het indienen van het verzoek, nu de Staat zich beroept op een uitzondering op de regel van de Mw die voorbescherming tot gevolg heeft.

2.13 De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat hij thans voor de beantwoording van de vraag staat of het bezwaarschrift tegen de afwijzing van het op 29 september 2005 door de Stichting ingediende verzoek om complexbescherming ertoe leidt dat de onderhavige brug onder de voorbescherming van de Mw is komen te vallen.

2.14 In artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, is bepaald dat onder “monumenten” worden verstaan:

alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

Artikel 5 van de Mw luidt als volgt: Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6 of artikel 7, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers, zijn de artikelen 11 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing.

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Mw houdt de Minister voor elke gemeente een register aan van de beschermde monumenten.

Artikel 3 van de Mw – voor zover hier van belang – luidt als volgt:

1. Onze minister kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument.

2. Voordat Onze minister ter zake een beschikking geeft, vraagt hij advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen en, indien de monumenten zijn gelegen buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, tevens aan gedeputeerde staten.

3. Onze minister doet mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

2.15 Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:81, tweede lid, van de Awb heeft verzoeker in zijn verzoek om een voorlopige voorziening gesteld dat voor hem niet voldaan is aan het connexiteitsvereiste. Dit betoog gaat niet op. Nu het verzoek is ingediend hangende de behandeling van het tegen het besluit van 1 juni 2006 gemaakte bezwaar is aan dit vereiste voldaan. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er op dat de Staat der Nederlanden eigenaar is van de brug en dat de dienst Rijkswaterstaat wil overgaan tot het slopen van de brug.

2.16 Gelet op de hiervoor weergegeven artikelen uit de Mw is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het stelsel van de Mw volgt dat enkel verzoeken kunnen worden ingediend voor afzonderlijke monumenten. Immers, slechts afzonderlijke zaken kunnen op basis van hun individuele eigenschappen (waaronder schoonheid, ouderdom, ligging en cultuurhistorische waarde) als monument worden aangewezen en voor de betreffende gemeente worden geregistreerd.

2.17 Dat verweerder, zoals onder 2.10 is weergegeven, een bepaalde registratie als complex kent in het monumentenregister, brengt hierin geen verandering. Nog daargelaten dat de twaalf bruggen geen visuele en ruimtelijke eenheid vormen, doet deze registratie immers niet af aan de individuele beoordeling van elke zaak voorafgaande aan die registratie.

2.18 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit dat verweerder terecht het verzoek heeft opgevat als een verzoek om de monumentale status van elke brug op zich te beoordelen. Vervolgens heeft verweerder ten aanzien van de brug over de Waal bij Zaltbommel terecht besloten om niet opnieuw een advies in te winnen bij de in artikel 3, derde lid, van de Monumentenwet 1998 genoemde instanties, nu recent onherroepelijk was beslist over de monumentale status van deze brug.

2.19 Gelet hierop, en onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 5 van de Mw, heeft het verzoek van de Stichting om de twaalf bruggen als één monument aan te merken geen schorsende werking. De Staat is dan ook tot sloop gerechtigd zodat er op het onderhavige verzoek geen voorziening hoeft te worden getroffen. Het verzoek om voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen.

2.20 Niet is gebleken van kosten die op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter,

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op

15 november 2006.

De griffier: De voorzieningenrechter:

mr. M.E. Companjen mr. H.J.H. van Meegen

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature