Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Gevangenisstraf van 8 jaar en terbeschikkingstelling terzake medeplegen van moord.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Parketnummer: 01/839197-05

Uitspraakdatum: 13 november 2006

VERKORT VONNIS

Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,

wonende te [woonplaats], [adres],

thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zutphen.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2006.

De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen [medeverdachte 1] (01/835229-05) en [medeverdachte 2] (01/839196-05).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2006.

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 24 november 2005 te Bergeijk tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade

[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers

heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet

en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een

(zogenaamde) spijkertrekker, althans met een hard en/of zwaar en/of puntig

en/of scherp voorwerp meermalen heeft geslagen en/of gestoken, tengevolge

waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden

(artikel 289 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht );

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 24 november 2005 te Bergeijk tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het

leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)

zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] met een (zogenaamde)

spijkertrekker, althans met een hard en/of zwaar en/of puntig en/of scherp

voorwerp meermalen heeft geslagen en/of gestoken, tengevolge waarvan

voornoemde [slachtoffer] is overleden

(artikel 287 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht ).

De geldigheid van de dagvaarding.

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de rechtbank.

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Schorsing der vervolging.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat:

hij op 24 november 2005 te Bergeijk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een (zogenaamde) spijkertrekker meermalen geslagen tengevolge waarvan

voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De kwalificatie.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

De strafbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 37b, 47, 289.

DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert terzake het primair tenlastegelegde een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

De op te leggen straf en maatregel.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:

a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,

b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:

- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, waarbij verdachte er niet voor is teruggeschrokken om na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een samen met zijn mededaders welbewust opgesteld plan [slachtoffer], vader van zijn mededader, om het leven te brengen en zich om de gevolgen (voor de nabestaanden) volstrekt niet te bekommeren;

- verdachte heeft de feitelijke slagen toegebracht en daarmee het slachtoffer daadwerkelijk om het leven gebracht;

- het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft grote onrust veroorzaakt in de (plaatselijke) gemeenschap.

De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.

Op 15 mei 2006 heeft drs. A.J. de Groot, psycholoog, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie en het daarin vermelde advies luiden, zakelijk weergegeven:

Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. Het tenlastegelegde feit kan deels worden verklaard uit het bestaan van de stoornis. In de eerste plaats werken de antisociale kenmerken van betrokkene, die inherent zijn aan zijn persoonlijkheidsstoornis, door in het tenlastegelegde feit. Het betreft dan kenmerken als een gebrekkige gewetenssturing, een gebrek aan empathie en impulsiviteit.

De doorwerking van de stoornis in het feit is echter groter indien de narcistische behoefte om zich te willen bewijzen aan de medeverdachten en het leeftijdsinadequate realiteitsgevoel c.q. zijn naïviteit worden beschouwd. Betrokkenes persoonlijkheidsstoornis werkte in die mate door in het feit dat - indien bewezen - er tenminste gesproken kan worden van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid op basis van zijn antisociale structuur. Wordt verder de narcistische behoefte om zich te bewijzen verdisconteerd, gecombineerd met doorwerking van de naïviteit in de planning van het tenlastegelegde feit, dan kan en conclusie tot verminderde toerekeningsvatbaarheid worden onderbouwd.

De kans dat betrokkene op basis van zijn stoornis opnieuw komt tot een feit als het onderhavige tenlastegelegde feit is substantieel. De aard van de stoornis van betrokkene geeft risico te zien, waarbij vooral het gebrek aan affectieve gewetenssturing, gecombineerd met naïviteit, impulsiviteit, een gebrek aan overzicht en de drang om zich te bewijzen allerminst geruststellen. Ook gestructureerd klinische risicotaxatie middels de HCR-20 verwijst - indien behandeling uitblijft - naar een verhoogde kans op geweld in de toekomst. Hierbij zijn er zowel historische en klinische maar ook toekomstige (risocohanterings) indicatoren die bijdragen aan deze inschatting.

Ter inperking van het recidivegevaar zo dit voorkomt uit betrokkenes stoornis is een klinische behandeling aangewezen. Gezien de ernst van het tenlastegelegde feit is slechts het kader van de terbeschikkingstelling aangewezen om de behandeling gestalte te geven. Binnen deze behandeling lijkt niet zozeer een louter gedragsmatige, structurerende aanpak aan de orde als wel een sociotherapeutische, gedragsspiegelende benadering. Binnen individuele psychotherapie zal het de kunst zijn om zijn narcistische oppositionele laag en inherente schijnautonomie te omzeilen en zijn meer kinderlijk-onrijpe laag aan te spreken om van hieruit hem wezenlijk te kunnen bereiken. Afdoening volgens het jeugdstrafrecht is gedragskundig niet geïndiceerd in de zin dat een orthopedische (vooral gedragsmatige) aanpak gemakkelijk tot schijnaanpassing zal leiden.

In een aanvullend rapport van 22 oktober 2006 heeft drs. A. J. de Groot een tweetal vragen van de rechter-commissaris beantwoord naar aanleiding van de ontkennende verklaring van verdachte, afgelegd op 25 april 2006. In dit rapport concludeert de deskundige dat er geen aanleiding is om de eerder aan hem gestelde vragen, welke zijn beantwoord in zijn rapport van 10 mei 2006, anders te beantwoorden dan wel een nader psychiatrisch of psychologisch onderzoek te verrichten.

Op 10 mei 2006 heeft drs. I.M. Brugman, psychiater, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie en het daarin vermelde advies luiden, zakelijk weergegeven:

Betrokkene is een jongeman wiens persoonlijkheidsontwikkeling gestoord verlopen is en wiens oppositioneel opstandig gedrag na zijn twaalfde jaar is overgegaan in een gedragsstoornis.

De persoonlijkheid van betrokkene vertoont antisociale en narcistische kenmerken. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was deze stoornis aanwezig. De gedragstoornis was van invloed op de gedragskeuzen c.q. de gedragingen van betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.

Betrokkene was niet geheel in staat zijn handelen te bepalen overeenkomstig zijn wil. Het narcisme veroorzaakt kwetsbaarheid in situaties waarin eergevoel in het geding komt en de antisociale kenmerken beïnvloeden door het ontbreken van schuldgevoel, empathie enzovoort, betrokkene in die zin dat hij niet geremd wordt in de uitvoering van een voorgenomen strafbaar feit. Daarnaast is er sprake geweest van groepsdruk; nadat betrokkene eenmaal 'ja' gezegd had kon hij voor zijn gevoel niet meer terug.

Gezien de beschreven stoornis in de persoonlijkheidsontwikkeling en de invloed van deze kenmerken op de loop van de gebeurtenissen wordt geadviseerd betrokkene voor hetgeen hem tenlastegelegd wordt, indien bewezen, als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.

Het risico op herhaling op grond van de stoornis is aanwezig vanwege gebrekkige gewetensontwikkeling, de beperkte empathische vermogens, de egocentrische instelling van betrokkene, zijn krenkbaarheid en zijn behoefte zichzelf meer te voelen dan een ander. Het verhoogd risico wordt tevens bepaald door zijn justitiële en psychiatrische voorgeschiedenis, zijn houding tijdens onderzoek en behandeling en zijn beperkte motivatie en probleembesef. Er is een reële kans op herhaling van een zelfde of soortgelijk strafbaar feit als er in de houding die betrokkene naar zichzelf en naar anderen toe aanneemt, niets verandert. Indien betrokkene wordt afgestraft en geen verplichte behandeling wordt opgelegd, is de kans dat betrokkene met dezelfde houding terugkomt in de maatschappij heel groot. Verplichte behandeling in de vorm van een terbeschikkingstelling met verpleging kan ertoe leiden dat de ernst van de stoornissen bij betrokkene afneemt.

In een aanvullend rapport van 25 oktober 2006 heeft drs. I. M. Brugman een tweetal vragen van de rechter-commissaris beantwoord naar aanleiding van de ontkennende verklaring van verdachte, afgelegd op 25 april 2006. In dit rapport concludeert de deskundige dat op grond van de bevindingen van het aanvullend psychiatrisch onderzoek er geen redenen zijn om tot andere conclusies te komen dan die welke reeds in het rapport van 10 mei 2006 zijn neergelegd.

Op 26 oktober 2006 heeft klinisch psycholoog drs. J.H.A.M. Kobussen in het kader van een contra-expertise op verzoek van de verdediging een rapport uitgebracht van een psychologisch onderzoek omtrent de persoon van verdachte naar aanleiding van de ontkennende verklaring van verdachte van

25 april 2006.

De in dit rapport vermelde conclusies luiden, zakelijk weergegeven:

Rapporteur is niet tot andere conclusies gekomen dan de rapporteurs Brugman en De Groot.

Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Verder is er sprake van een lacunaire gewetensvorming, met daarbij anti-autoritaire en provocerende tendensen. Hierin liggen de elementen ter verklaring van zijn handelen met betrekking tot de wijzigingen in zijn verklaringen. Ook nu betrokkene ontkent is er een gebrek aan empathie met het slachtoffer, er is geen, laat staan een doorleefd schuldgevoel over zijn daden noch schaamte over wat zijn maten hebben gedaan.

Onderzochte vertoont objectief gezien een scala aan spanningsklachten, piekerijen, depressieve symptomen en vele twijfels en minderwaardigheidsgevoelens. Aan de andere kant onderkent hij deze nauwelijks of niet. Hierin zou wel een mogelijke ingang kunnen liggen voor een mogelijke behandeling.

Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard ziet rapporteur geen andere mogelijkheid voor behandeling dan in een TBS-kader. De problematiek is ernstig, weerbarstig. De kans op recidive op delicten is aanzienlijk.

De rechtbank neemt deze conclusies en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare in die zin dat de rechtbank verdachte aanmerkt als licht verminderd toerekeningsvatbaar.

De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en hiervoor bewezenverklaarde feit bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat sprake is van een reële kans op herhaling van dergelijke delicten.

De rechtbank neemt voorts de adviezen, ertoe strekkende dat de verdachte verplicht zal worden behandeld, over.

De rechtbank overweegt dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is

verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

primair:

medeplegen van moord

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

BESLISSING:

T.a.v. primair:

gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter,

mr. M.E. Bartels en mr. M.J. Smit, leden,

in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier

en is uitgesproken op 13 november 2006.

Mr. M.C. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature