Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank oordeelt dat de autismestoornis van verdachte niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van opzet op de dood van het slachtoffer, nu blijkens het rapport van de deskundige bij verdachte niet elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.

Uitspraak



RECHTBANK DORDRECHT

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Tegenspraak

Parketnummer: 11/010534-04

Zittingsdatum: 11 augustus 2006

Uitspraak: 24 augustus 2006

VERKORT STRAFVONNIS

De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te Amsterdam in 1985,

wonende te [woonplaats en adres]

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de

vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren

heeft gebracht.

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 09 september 2004 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet

- meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd van die[slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of

- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of lichaam van

die[slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt (nadat die[slachtoffer] op de grond terecht was gekomen),

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -de poging doodslag bewezen achtend- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact gevorderd.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

op 09 september 2004 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet

- meermalen tegen het hoofd van die[slachtoffer] heeft geslagen en gestompt en

- (vervolgens) meermalen tegen het hoofd en lichaam van die[slachtoffer] heeft geschopt en getrapt (nadat die[slachtoffer] op de grond terecht was gekomen),

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.2 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

4.3 Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft betwist dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet op het van het leven beroven dan wel zwaar mishandelen van het slachtoffer. Aan het aannemen van opzet staat volgens de raadsman in de weg dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een autismestoornis.

De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad behoeft de omstandigheid dat iemand aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt op zichzelf niet eraan in de weg te staan dat hij opzettelijk een ander van het leven berooft dan wel zwaar mishandelt. Dit zou alleen dan anders kunnen zijn ingeval zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking bij de dader, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.

Het over verdachte opgemaakte rapport van psychiater R. Thomassen d.d. 15 mei 2006 houdt onder meer in dat verdachte in de weken voorafgaande aan het ten laste gelegde feit zelf besloten had geen medicatie meer in te nemen en kort sliep. Volgens verdachte merkte hij daardoor dat hij geïrriteerd raakte en herhaaldelijk tegen geweldsincidenten `aanzat'. De psychiater concludeert op grond daarvan dat verdachte in staat is om te overwegen en te beseffen dat het stoppen van medicatie of een gebrek aan dagstructuur tot gevolg heeft dat hij zijn impulsen moeilijk kan beheersen.

De rechtbank is op grond van genoemd onderdeel van het deskundigenrapport van oordeel dat bij verdachte geen sprake is van een zodanige ernstige geestelijke afwijking, dat aangenomen moet worden dat hij ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken geweest.

De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

Ten aanzien van het bij verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanwezige opzet op de dood van het slachtoffer overweegt de rechtbank nog als volgt.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een waas voor ogen kreeg nadat het slachtoffer, zijn toenmalige sociotherapeute, hem verboden had om naar een winkelcentrum te gaan. Vervolgens heeft verdachte volgens het slachtoffer en een getuige gedurende ongeveer een minuut meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer gestompt en - terwijl het slachtoffer op de grond lag - met zijn schoenen tegen haar hoofd geschopt. Het zien van bloed maakte uiteindelijk dat hij stopte.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit ongeremde en grove geweld bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn geweldshandelingen zou komen te overlijden. Daarom acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood aanwezig.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

POGING TOT DOODSLAG.

6. De strafbaarheid van de verdachte

6.1. Het rapport van de deskundigen

Uit het door psychiater R. Thomassen d.d. 15 mei 2006 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren - zakelijk weergegeven -:

Bij verdachte is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis met beperkingen in de sociale interactie en het verkrijgen van dagstructuur. Hij is kwetsbaar voor decompensatie wat zich uit in impulsdoorbraken. Verdachte is door zijn beperkingen moeilijker in staat zijn impulsen te beheersen met name als hij zijn medicatie niet inneemt of als zijn dagritme verstoord raakt. Hij is in staat om dit te overwegen en te beseffen dat het stoppen van medicatie inname of een gebrek aan dagstructuur hem geen goed doet. Hij heeft hierbij echter wel externe sturing nodig van bijvoorbeeld een behandelaar of begeleider. Het geheel van deze factoren overwegende is de rapporteur van mening dat indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden deze in het specifieke onderhavige geval in verminderde mate kunnen worden toegerekend.

6.2 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusie van voornoemde deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en kan zich daarmee, gezien de onderbouwing ervan, verenigen, zodat de rechtbank deze conclusie overneemt. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.

Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde feit.

7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft geprobeerd zijn sociotherapeute van het leven te beroven door met zijn vuisten tegen haar hoofd te stompen en ook door met zijn voet tegen haar hoofd te trappen op het moment dat zij op de grond was gevallen. Verdachte had al meerdere dagen zijn medicijnen niet ingenomen en voelde dat hij daardoor steeds meer opgefokt raakte. Toen zijn sociotherapeute hem op 9 september 2004 vertelde dat hij 's avonds niet naar het winkelcentrum mocht gaan, kreeg verdachte naar eigen zeggen een waas voor zijn ogen. Verdachte raakte alle controle kwijt waarna hij zijn therapeute heeft aangevallen. Pas toen verdachte bij het slachtoffer, dat inmiddels op de grond terecht was gekomen, bloed zag stromen, is hij opgehouden met slaan en schoppen.

Het voornoemde feit is voorgevallen in een behandelcentrum voor normaal begaafde jongeren met een autismestoornis, waar verdachte op dat moment verbleef. Het slachtoffer is tijdens haar dagelijkse werkzaamheden als sociotherapeute geconfronteerd met een buitensporige vorm van geweld. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Geweldsfeiten zoals het onderhavige hebben een grote impact op de slachtoffers ervan en kunnen leiden tot langdurige psychische schade. Dit is zeker zo indien het feit, zoals in dit geval, in de dagelijkse werkomgeving wordt gepleegd. Ook in de samenleving veroorzaken dergelijke delicten gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland d.d. 7 oktober 2005 en op het hiervoor onder 6.1 genoemde rapport van de psychiater. Zoals overwogen is verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het door hem gepleegde delict. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank neemt in voor verdachte gunstige zin mee dat verdachte blijk heeft gegeven oprecht spijt te hebben van wat hij heeft gedaan.

Uit voormelde rapportages is de rechtbank gebleken dat er inmiddels maatregelen zijn genomen ter voorkoming van recidive. Verdachte is zich bewust geworden van de noodzaak zijn medicijnen te allen tijde in te nemen, wat een aanmerkelijke verbetering heeft gegeven voor wat betreft het functioneren van verdachte op het gebied van zelfzorg, impulscontrole en sociale interactie. Nu het thans bereikte evenwicht nog slechts fragiel te noemen is, adviseren de rapporteurs verplicht reclasseringscontact, om zo nadrukkelijke controle te blijven houden op het behandel- en begeleidingsproces.

De rechtbank kan zich in het advies vinden en zij zal hiermee rekening houden bij de op te leggen straf. Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf zal opleggen, waaraan de bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het dictum zal worden verbonden.

De rechtbank houdt in navolging van de officier van justitie in het voordeel van verdachte rekening met de geruime tijd die reeds is verstreken sinds het ten laste gelegde feit is begaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de eis van de officier van justitie qua zwaarte onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder zij is gepleegd.

Het gaat uiteindelijk toch om een poging tot doodslag op een hulpverleenster waarop een passende reactie, ook in onvoorwaardelijke zin, dient te volgen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte staan daaraan niet in de weg.

Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat naast een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf tevens een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:

artikelen 14 a (oud), 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank

verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:

een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES (6) MAANDEN;

bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;

stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;

verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;

een TAAKSTRAF voor de duur van 120 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. drs. F.J.P Lock, voorzitter,

mr. W.P.M. Jurgens en mr. dr. C.J. van der Wilt, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2006.

Wegens afwezigheid is mr. W.P.M. Jurgens buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature