Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Doodslag respectievelijk moord op twee prostituees van de Keileweg te Rotterdam bewezen. Van de verschillende lezingen die de verdachte heeft gegeven, wordt de eerste lezing, waarin hij heeft bekend dat hij de beide prostituees kort na elkaar heeft neergeschoten, geloofwaardiger geacht dan de verklaring die verdachte ruim vier maanden later heeft afgelegd. De tijd die nodig was om een afstand van ruim 45 meter lopend te overbruggen is, in samenhang met de verklaring van verdachte dat de tweede prostituee ook gedood moest worden omdat zij getuige was geweest van het neerschieten van de eerst prostituee, voldoende voor kalm beraad en rustig overleg.

Uitspraak



Parketnummer van de berechte zaak: 10/030124-04

Datum uitspraak: 2 augustus 2005

Tegenspraak

VONNIS

van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],

ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de [naam van de inrichting] te [plaats].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2005.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder voormeld parketnummer. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1D).

DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. Van der Heem-Wagemakers heeft gerekwireerd, zakelijk weergegeven:

- de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde en

- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van beide benadeelde partijen tot een bedrag van € 4.206,41 respectievelijk € 238,65.

NIET BEWEZEN

Het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Uit de verklaringen van verdachte is niet gebleken dat hij, bij het schieten op het eerste slachtoffer, uitvoering heeft gegeven aan een daartoe al dan niet samen met zijn medeverdachte tevoren gemaakt plan. Weliswaar heeft verdachte het aan hem toebehorende pistool in de nacht van 13 op 14 oktober 2004 steeds in zijn bezit gehad, maar het was zijn gewoonte om dit wapen geregeld bij zich te dragen. Noch uit verklaringen, noch uit andere omstandigheden is naar voren gekomen, dat hij zich die nacht samen met de medeverdachte naar de (omgeving van de) Keileweg -een gedoogzone voor prostitutie- heeft begeven, met andere intenties dan om daar seksuele contact(en) te hebben.

Ook acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, dat verdachte de intentie had slachtoffer 1 te beroven. Verdachte had werk en een geregeld inkomen. Bovendien moet het ook voor hem duidelijk zijn geweest dat er bij dit slachtoffer weinig of niets te halen zou zijn.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om verdachte te kunnen veroordelen voor moord dan wel gekwalificeerde doodslag met betrekking tot het eerste slachtoffer.

BEWEZEN

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna vermeld, namelijk dat

1. meer subsidiair

hij op 14 oktober 2004 te opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen één kogel in het

hoofd van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan

voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

2. primair

hij op 14 oktober 2004 te Rotterdam

opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van

het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één kogel

in het hoofd van die [slachtoffer 2] geschoten, ten gevolge

waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;

3.

hij op 14 oktober 2004 te Rotterdam op de openbare weg, te weten

de Lekstraat, tezamen en in vereniging met een met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen

een mobiele telefoon (merk Nokia) toebehorende aan [slachtoffer 1];

4.

hij in of omstreeks de periode 14 oktober 2004 tot en met 9 november 2004

te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet

wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van

die wet, in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT-28,

kaliber 6,35 mm voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

BEWIJS

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Verdachte heeft omtrent de toedracht van de gebeurtenissen op 14 oktober 2004 in zijn verklaringen een tweetal lezingen gegeven. In de periode na zijn aanhouding op 9 november tot 30 november 2004 heeft hij bij de politie acht keer en bij de rechter commissaris een keer een verklaring afgelegd. Vanaf zijn derde verklaring bij de politie op

10 november heeft hij steeds verklaard dat hij vanaf korte afstand heeft geschoten op de beide slachtoffers met een aan hem toebehorend pistool. Deze lezing komt overeen met de verklaringen die hij kort na de delicten op

14 oktober 2004 heeft afgelegd tegenover zijn zus en zijn moeder.

Omtrent enig motief heeft verdachte geen duidelijke verklaring. Zo zou hij, onder invloed van alcohol en soft drugs, voor zover het ging om het schieten op het eerste slachtoffer, stoer hebben willen doen tegenover de medeverdachte dan wel zou de medeverdachte hem eerst hebben aangespoord de vrouwen te beroven, waarna verdachte op het eerste slachtoffer heeft geschoten, omdat zij hem anders zou kunnen aangeven wegens bedreiging.

Omtrent het schieten op het tweede slachtoffer heeft verdachte steeds verklaard dat zij gedood moest worden, omdat zij getuige was geweest van het schieten op het eerste slachtoffer.

Eerst op 21 maart 2005 is verdachte bij de rechter commissaris met een andere lezing gekomen. Weliswaar zou hij zelf zijn vuurwapen hebben gepakt en dit hebben doorgeladen en gericht op het eerste slachtoffer, maar er zou pas een schot gevallen zijn, toen de medeverdachte hem bij de arm pakte, waardoor het wapen afging. Daarna zou de medeverdachte het wapen van hem, verdachte, hebben afgepakt, achter het tweede slachtoffer zijn aangerend (gevolgd door verdachte), haar hebben geduwd, waardoor ze viel en toen op haar hebben geschoten.

Verdachte heeft deze lezing ter terechtzitting herhaald en hierbij tevens verklaard dat slachtoffer 1 op het moment dat het schot viel vlakbij en tegenover hem stond.

Deze laatste lezing is onverenigbaar met de bevindingen tijdens de sectie op slachtoffer 1. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer een lengte had van 178 cm en dat zich midden op het hoofd, in de behaarde hoofdhuid, 8 cm boven de neuswortel een inschotgaatje van 0,4 cm bevond. Indien het slachtoffer op het moment dat het schot viel zou hebben gestaan, zou zij in het bovenlichaam of in haar gezicht getroffen moeten zijn.

Verdachte heeft direct en kort na zijn aanhouding bij herhaling consistent en gedetailleerd verklaard dat hij in beide gevallen de schutter is geweest. Deze verklaring komt ook overeen met de lezing die hij direct na de gebeurtenissen, op 14 oktober 2004, aan zijn zus en moeder van de dodelijke schietincidenten heeft gegeven. Bovendien zijn op het gebruikte wapen uitsluitend DNA sporen van verdachte aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de eerste verklaring geloofwaardiger dan de lezing die verdachte bijna vier maanden later voor het eerst bij de rechter-commissaris heeft gegeven. De rechtbank bezigt dan ook de verklaringen van verdachte waarin de eerste lezing is weergegeven voor het bewijs.

De rechtbank vindt voor dit oordeel mede steun in het rapport van 15 mei 2005 dat in opdracht van de rechter -commissaris is opgemaakt door de deskundige Prof. Dr. W.A. Wagenaar. Deze komt na bestudering van alle verklaringen in het dossier tot de conclusie dat het onaannemelijk is dat de aanvankelijke verklaringen van verdachte, waarin hij heeft bekend op beide vrouwen te hebben geschoten, een valse bekentenis zouden inhouden.

Nu de rechtbank niet bewezen acht dat er ten aanzien van het eerste slachtoffer sprake is geweest van voorbedachte raad, noch dat verdachte ten tijde van het schieten op dit slachtoffer de intentie had haar te beroven, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van doodslag.

Dit is anders ten aanzien van het schieten op het tweede slachtoffer. Blijkens de situatietekening op schaal bedraagt de afstand tussen de plaatsen waar beide slachtoffers zijn aangetroffen en, naar uit het sporenonderzoek geconcludeerd kan worden, ook dodelijk zijn getroffen, hemelsbreed ruim 45 meter. Gelet op de tijd die nodig was om deze afstand lopend te overbruggen, gevoegd bij de eigen verklaring van verdachte dat deze vrouw ook gedood moest worden, omdat zij getuige was geweest van het neerschieten van slachtoffer 1, komt de rechtbank tot het oordeel dat er voor verdachte voldoende tijd is geweest voor kalm beraad en rustig overleg, zodat in dit geval moord bewezen dient te worden verklaard.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

De bewezen feiten leveren op:

1. meer subsidiair:

doodslag;

2. primair:

moord;

3. diefstal door twee of meer verenigde personen;

4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie , en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.

MOTIVERING VAN DE STRAF

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag respectievelijk moord op een tweetal vrouwen. Verdachte heeft zich die nacht, na intensief alcohol- en soft drugs gebruik, samen met zijn 'vriend' [medeverdachte] begeven naar de omgeving van de Keileweg, een gedoogzone voor prostitutie. Verdachte was daarbij in bezit van een vuurwapen; hij had dit wapen al langere tijd en droeg dit geregeld bij zich. In de omgeving van de Keileweg hebben de beide slachtoffers, werkzaam als prostituee, aan verdachte en zijn medeverdachte hun diensten aangeboden. Verdachte en de medeverdachte hebben zich met de beide vrouwen naar de Lekstraat begeven. Daar heeft verdachte zich afgezonderd met slachtoffer 1 en de medeverdachte met slachtoffer 2. Op enig moment heeft verdachte zijn pistool gepakt, heeft dit doorgeladen en heeft van korte afstand geschoten op slachtoffer 1, die vrijwel onmiddellijk ter plaatse is overleden.

Kort daarna heeft verdachte geschoten op het tweede slachtoffer, dat getuige was geweest van het eerste feit. Dit slachtoffer is niet direct overleden, maar is pas uren later in het ziekenhuis aan haar verwondingen bezweken.

Daarmee heeft de verdachte deze sociaal zwakke en kwetsbare slachtoffers het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven, en hun nabestaanden en dierbaren onherstelbaar leed berokkend. Bovendien heeft de dood van beide slachtoffers hevige beroering gewekt en grote angst teweeggebracht, in het bijzonder in de kringen van de straatprostituees.

Uit de sectierapporten is naar voren gekomen dat beide slachtoffers vanaf korte afstand dwars door het hoofd zijn geschoten, waarbij het schotkanaal van boven naar onder is verlopen. De rechtbank leidt hieruit af dat beide slachtoffers zich ten tijde van het schieten ten opzichte van verdachte in een lagere en daardoor weerloze positie hebben bevonden, hetgeen het laffe en zinloze karakter van de 'executies' nog eens onderstreept.

De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum betreffende verdachte van 12 juli 2005, opgesteld en ondertekend door H.E.W.Koornstra, psycholoog en J.M.J.F.Offermans, psychiater.

De deskundigen komen in hun advies tot de conclusie dat verdachte verhoogd afhankelijk is van anderen en meer dan gemiddeld beïnvloedbaar. Vanuit de innerlijke leegte die zij bij verdachte hebben waargenomen, zien zij bij hem ook een (onbewust) verlangen naar spanning en sensatie als compensatie voor deze leegte. Overigens zijn de deskundigen van oordeel dat de problematiek van verdachte maar in geringe mate doorwerkt in de hem ten laste gelegde feiten.

Gelet op deze afhankelijkheid en beïnvloedbaarheid kan verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.

De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.

Verdachte heeft steeds benadrukt dat hij tot zijn daden is gekomen onder invloed van drank en soft drugs en van de medeverdachte, die hem zou hebben aangespoord zijn vuurwapen te gebruiken om de slachtoffers te beroven. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat de aanwezigheid van de medeverdachte van invloed is geweest op het handelen van verdachte, is -mede uit de eigen verklaringen van verdachte- gebleken, dat hij voldoende keuzevrijheid had bij zijn handelen.

Verdachte heeft zelf op de bewuste avond besloten het wapen mee te nemen, is zelf overgegaan tot overmatig drank- en soft drugsgebruik en is meegegaan naar de Keileweg.

Bovendien was verdachte kennelijk wel nuchter genoeg om, nadat hij en de medeverdachte de plaats van het delict hadden verlaten, te besluiten terug te gaan om hulzen te gaan zoeken, waarop mogelijk zijn vingerafdrukken stonden. Het tweede slachtoffer was op dat moment nog in leven, hetgeen voor hen beiden kenbaar was. Verdachte noch de medeverdachte heeft zich evenwel om deze in doodsstrijd verkerende vrouw bekommerd; beiden hebben hun aandacht gericht op de bezittingen van het eerste slachtoffer en het zoeken naar de hulzen, hiermee blijk gevend van een volslagen gebrek aan empathie.

De rechtbank is gezien de uitzonderlijke ernst en de onherstelbare gevolgen van de bewezen feiten van oordeel dat alleen een zeer langdurige gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende en geboden reactie vormt, waarbij de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf iets zal matigen in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte.

Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ

Ter zake van feit 1 hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd benadeelde partij 1 en benadeelde partij 2, beiden wonende te [adres].

De benadeelde partij 1, de moeder van slachtoffer 1, vordert vergoeding van de kosten van lijkbezorging van haar dochter tot een bedrag van € 4.206,41.

Nu is komen vast te staan dat deze kosten ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij, is zij op grond van het bepaalde in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met het bepaalde in artikel 6: 108, tweede lid BW ontvan kelijk in haar vordering.

De rechtbank is van oordeel dat de thans gevorderde kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het overleden slachtoffer en voldoende worden onderbouwd door de overgelegde facturen. Deze zijn derhalve voor toewijzing vatbaar.

De benadeelde partij 2, de zoon van slachtoffer 1, vordert blijkens de overgelegde factuur vergoeding van de kosten van het bloemstuk dat hij bij gelegenheid van de crematie van zijn moeder heeft besteld tot een bedrag van

€ 90,45.

Nu deze kosten direct verband houden met de crematie van slachtoffer 1, zijn deze kosten naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als kosten van lijkbezorging. Deze kosten zijn derhalve eveneens toewijsbaar.

Nu de vorderingen van beide benadeelde partijen worden toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partijen betalen.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 287, 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

- verklaart de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten strafbaar;

- veroordeelt de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 (ZESTIEN) jaren;

- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

- wijst de vordering van de benadeelde partij 1 toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan benadeelde

partij 1, wonende te [adres], te betalen € 4.206,41 (zegge vierduizend tweehonderd en zes euro en eenenveertig cent);

- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij 1 gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

- wijst de vordering van de benadeelde partij 2 toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan benadeelde partij 2, wonende te [adres], te betalen € 90,45 (zegge negentig euro en vijfenveertig cent);

- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij 2 gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Buchner, voorzitter,

en mrs. Reinds en Van der Kaaij, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Van Leijden, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 augustus 2005.

De oudste rechter is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature