Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Het door de Staat gevorderde uitzendverbod van het NOS-journaal-item over E.O. wordt afgewezen.

Zie met name r.o. 7 en 8.

Uitspraak



P/AD

vonnis 14 juni 2004

RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM

VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING

VONNIS

i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 04/1149 P v a n:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

e i s e r e s bij conceptdagvaarding,

procureur mr. L.P. Broekveldt,

advocaat mr. G.J.H. Houtzagers te ’s-Gravenhage,

t e g e n :

1. de rechtspersoon naar publiekrecht NEDERLANDSE OMROEP STICHTING,

gevestigd te Hilversum,

2. [gedaagde2], als hoofdredacteur werkzaam bij gedaagde sub 1,

3. [gedaagde3], als journalist werkzaam bij gedaagde sub 1,

g e d a a g d e n ,

vrijwillig verschenen,

procureur mr. R.S. Le Poole.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Ter terechtzitting van 14 juni 2004 heeft eiseres, verder te noemen de Staat, gesteld en gevorderd overeenkomstig de tussen partijen genoegzaam bekende concept-dagvaarding. Gedaagden, verder gezamenlijk te noemen NOS c.s., hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden met gesloten deuren. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is ter terechtzitting van 14 juni 2004 mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt hiervan de uitwerking.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.

a. Onder leiding van het Openbaar Ministerie te Arnhem wordt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen de Sergeant-Majoor der Mariniers [E.O.] Hij wordt ervan verdacht dat hij zich als één van de uitgezonden leden van het Korps Mariniers in Irak heeft schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke levensberoving van een Irakees burger. De aanhouding en het daaropvolgende strafrechtelijk onderzoek heeft veel publiciteit gekregen.

b. NOS c.s. zijn voornemens om in één of meer uitzendingen van hedenavond een item over deze zaak uit te zenden. In dat item is het NOS Journaal voornemens om de volgende tekst, zoals ter zitting nog op enkele punten aangepast, uit te spreken:

“Elite-eenheden van de Nederlandse krijgsmacht voeren soms dodelijke missies uit in het buitenland. Met instemming van het kabinet. Het zijn staatsgeheimen die nooit bekend hadden mogen worden, maar in de kwestie [E.O.] toch naar boven komen. [E.O.] wordt verdacht van het neerschieten van een plunderaar in Irak. In dat onderzoek beschrijft Justitie activiteiten van [E.O.] die volgens de militair geheim hadden moeten blijven. Het gaat om anti-terreuracties in het buitenland, die hij uitvoerde met goedkeuring van de Nederlandse regering. Bronnen binnen Justitie en Defensie bevestigen dat [E.O.] aan [minister van Justitie] om een onderzoek heeft gevraagd naar het uitlekken van deze staatsgeheimen.

Dit is een zeldzame foto van een bijeenkomst van de politieke top met de Militaire Inlichtingendienst, gemaakt in 2002. [Minister-President] is erbij. [minister van Defensie] zit er naast zijn hoogste militair. En natuurlijk [generaal-majoor D.], de baas van de Militaire Inlichtingendienst. Soms, heel soms, geeft het kabinet toestemming aan Nederlandse elite-eenheden om in het buitenland een operatie uit te voeren waarbij meer geweld gebruikt mag worden dan normaal is bij een vredesmissie. Dat valt dan in de categorie ‘staatsgeheimen’ –en het publiek hoort daar nooit iets over. Politieke instemming van het kabinet is absoluut noodzakelijk omdat de elite-eenheden toestemming hebben om dodelijk geweld te gebruiken.

[E.O.] was in de jaren negentig lid van deze elitetroepen van de mariniers, de BBE – de afkorting staat voor Bijzondere Bijstands Eenheid. Dit is een oefening, maar de speciale eenheid van [E.O.] is meerdere keren naar crisisgebieden gestuurd met zo’n “licence to kill” om Nederlandse soldaten te beschermen. Er zijn in de jaren negentig veel vredesoperaties geweest, van Cambodja tot Haïti. Minister [naam minister] van Defensie gaf [E.O.] er een hoge onderscheiding voor. Maar toen [E.O.] onlangs betrokken raakte bij een schietincident in Irak noteerde justitie letterlijk: “Betrokkene zou volgens de marechaussee ‘laagdrempelig’ zijn als het om geweldgebruik gaat, gelet op een voorval in X.”

Welke lokatie dit is willen wij niet bekendmaken. [E.O.] zou er door in gevaar kunnen worden gebracht. Maar toen de marechaussee in de jaren negentig onderzoek deed naar het voorval in X vonden ze dat [E.O.] te gewelddadig was opgetreden. De leiding van de mariniers is woest op justitie. Eerst krijgt de marinier een onderscheiding van de minister van Defensie, en daarna volgt misschien een strafrechtelijke vervolging. De advocaat van [E.O.] heeft [minister van Justitie] gevraagd een onderzoek in te stellen naar het uitlekken van deze informatie. Want zelfs justitie had nooit iets mogen weten over staatsgeheime missies. Justitie -maar vooral de Marechaussee- vindt dat er geen deugdelijke juridische onderbouwing is voor operaties van elite-eenheden in het buitenland, zoals door [E.O.] uitgevoerd.

Het conflict over de staatsgeheimen verklaart wellicht ook waarom het Openbaar Ministerie nog steeds geen beslissing heeft genomen of [E.O.] voor de rechter moet verschijnen vanwege het schietincident in Irak. [E.O.] wacht al ruim vijf maanden.”

2. De Staat vordert, kort gezegd, NOS c.s. te verbieden het voorgenomen item in het NOS Journaal over [E.O.], zoals weergegeven onder 1b, uit te (laten) zenden, op straffe van een dwangsom.

3. Daartoe heeft de Staat, kort samengevat, gesteld dat NOS c.s. met de voorgenomen uitzending onrechtmatig handelen jegens [E.O.] en de Staat, omdat zij daarmee een gerubriceerd staatsgeheim openbaren c.q. onder zich nemen of houden zonder dat zij daartoe gerechtigd zijn (artikel 98, 98b en 98c Wetboek van Strafrecht (Sr)). De Staat stelt dat informatie over de inzet, werkwijze en de identiteit van daarbij betrokken leden van (een onderdeel van) de Bijzondere Bijstandseenheid wordt gerubriceerd onder de zwaarste categorie staatsgeheimen (zeer geheim). Verder heeft de Staat gesteld dat NOS c.s. met de voorgenomen uitzending in strijd handelen met de maatschappelijke zorgvuldigheid door de persoonlijke veiligheid van [E.O.] ernstig in gevaar te brengen, tengevolge waarvan de Staat genoodzaakt is aanmerkelijke veiligheidsmaatregelen te treffen. Volgens de Staat brengt reeds de bekendmaking dat [E.O.] heeft deelgenomen aan activiteiten van de BBE -of dit nu wel of niet waar is- gevaar voor hem mee. Dit gevaar is nog groter als het gaat om betrokkenheid bij operaties in crisisgebieden.

4. NOS c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

Beoordeling van het geschil

5. Bij de beoordeling van de vraag of de door de Staat gevraagde voorziening kan worden toegewezen dient te worden nagegaan of aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de voorgenomen uitzending van het onder 1b vermelde item onrechtmatig is jegens de Staat of [E.O.] omdat daarin staatsgeheimen openbaar worden gemaakt of de veiligheid van [E.O.] er door in gevaar wordt gebracht.

6. Blijkens artikel 98 Sr . moet een staatsgeheim worden gedefinieerd als een inlichting waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat of van zijn bondgenoten wordt geboden. Volgens de Staat worden staatsgeheimen gerubriceerd aan de hand van drie categorieën te weten, a) de categorie ‘zeer geheim’, indien kennis nemen door niet gerechtigden zeer ernstige schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of van zijn bondgenoten kan veroorzaken; b) de categorie ‘geheim’, indien kennis nemen door niet gerechtigden ernstige schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of van zijn bondgenoten kan veroorzaken en c) de categorie ‘confidentieel’, indien kennis nemen door niet gerechtigden schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of van zijn bondgenoten kan veroorzaken. Volgens de Staat zijn de hier aan de orde zijnde staatsgeheimen gerubriceerd in de hoogste categorie ‘zeer geheim’.

7. Voorshands wordt geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de algemene gegevens met betrekking tot het bestaan van de Bijzondere Bijstandseenheden, zoals vermeld in voorgaande tekst, te kwalificeren zijn als staatsgeheim. Het bestaan van die eenheden is immers bekend. Dat zij met instemming van het kabinet missies in het buitenland uitvoeren en daarbij meer bevoegdheden hebben inzake gewelduitoefening is mogelijk niet algemeen bekend, maar kan daarmee, nu geen verdere gegevens omtrent werkwijze of bewapening naar buiten worden gebracht, nog niet als staatsgeheim worden gekwalificeerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat het bekend worden van dit gegeven schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of van zijn bondgenoten kan veroorzaken. Het beroep daarop wordt derhalve verworpen. Verder kan de vermelding dat [E.O.] in het verleden van een van deze eenheden deel heeft uitgemaakt moeilijk nog als staatsgeheim worden aangemerkt, nu, daargelaten of deze vermelding juist is, dit reeds eerder bekend is geworden.

8. Ook de vraag of de veiligheid van [E.O.] in gevaar wordt gebracht door de publicatie dat hij in het verleden deel heeft uitgemaakt van die eenheid moet negatief worden beantwoord. Volgens de Staat ontstaat dit gevaar doordat [E.O.] in verband kan worden gebracht met individuele acties, waardoor bij die acties betrokken personen op hun beurt actie tegen hem zouden kunnen nemen. In de hier aan de orde zijnde versie komt het verband tussen [E.O.] en individuele acties niet voor. Uit de tekst kan een dergelijk verband ook niet herleid worden, ook niet in samenhang met andere openbare informatie, behalve mogelijk door de naam van de toenmalige Minister van Defensie. Indien deze naam wordt weggelaten, kan de uitzending doorgaan.

9. De slotsom is dat de gevraagde voorziening zal worden geweigerd, voor zover die verder gaat dan het weglaten van de naam van de toenmalige Minister van Defensie. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

10. Gelet op deze beslissing, moeten partijen worden beschouwd als over en weer in het ongelijk gesteld en bestaat er aanleiding de proceskosten te compenseren.

BESLISSING IN KORT GEDING

De voorzieningenrechter:

1. Verbiedt NOS c.s. de naam van de toenmalige Minister van Defensie in de onder 1b vermelde concept-tekst te vermelden, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per overtreding, met een maximum van € 1.000.000,-.

2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

3. Weigert het meer of anders gevorderde.

4. Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 14 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.

Coll.:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature